Image Image Image Image Image Image Image Image Image

Blog

Wij zijn niet normaal

7 maart 2017 | Door | Geen reacties

 

Politici, vooral ter rechter zijde, zoeken momenteel naar een nieuw ‘normaal. Het moet het toverwoord worden voor het nieuwe samenleven. We moeten weer normaal gaan doen! Maar normaal bestaat niet. Gelukkig maar. Normaal doen zal ons niet gelukkiger maken, het zal ons uiteindelijk van onze vrijheid beroven. Het wordt tijd voor een tegengeluid: we moeten leren inzien dat we vreemden voor elkaar zijn. Niet-normalen die elkaar grotendeels niet begrijpen.

Het zat er natuurlijk aan te komen: het wegvallen van de grenzen, het verdwijnen van de nationale munt, de verdringing op de arbeidsmarkt, langzamerhand verbleekt de euforie van de verregaande internationalisering. Met het wegvallen van de grenzen lijkt onze identiteit weggestroomd. Het ontbreekt ons nu aan een samenbindend verhaal. De vreugde van de internationalisering heeft plaats gemaakt voor angst. Dus wordt er gezocht naar een nieuwe identiteit. Terug naar Nederlandse normen en waarden. Terug naar de veiligheid van de grenzen. Terug naar de touwtjes uit de brievenbus.

Lange tijd zorgde de globalisering ervoor dat onze wereld inzichtelijk leek en in zijn geheel begrepen kon worden. Een prima alternatief voor de benauwde identiteit die ons zo beperkte. De stortvloed van dagelijks wereldnieuws deed ons geloven dat we in een global village waren komen wonen, waarin we allemaal elkaars buren waren geworden. We dachten de wereld als een kleine, afzienbare en vertrouwde samenleving. Dat klopte natuurlijk niet. Zodra je werkelijk gaat reizen ontdek je de uitgestrektheid van een land en ontvouwt een cultuur zich in al zijn diversiteit. De wereld is geen dorp en wordt dat ook niet.

Natuurlijk zijn er grote overeenkomsten in de verschillende culturen. Overal kunnen we een mensenleven kort samenvatten: iedereen streeft naar liefde, zin, geluk, een lang leven en enige mate van welvaart. Maar de wegen ernaartoe tonen een oneindige veelheid aan mogelijkheden. Reizend in Spanje – de taal redelijk machtig – is een deel van het leven overeenkomstig het leven dat ik in Nederland leid: ik trek geld uit de muur, ik eet tapas als in Amsterdam en het hotel heeft een herkenbare internationale standaard. Maar daaronder onttrekt een groot gedeelte van die cultuur zich aan mijn waarneming. En ook aan die van de Spanjaarden zelf waarschijnlijk, waar deze is gevormd door oude tradities, tientallen jaren dictatuur en een nog jonge democratie. Ik ben geen deel van die geschiedenis, hij zit ook niet in mijn lijf. Maar hij is er wel. En ik zal hem niet kennen. Dat is geen probleem. De wereld is niet zo inzichtelijk als deze zich voordoet. Ik ben begrensd in mijn waarneming in ruimte en tijd. Dat wat zich als vreemd voordoet zal in hoge mate vreemd blijven. En het is juist die vreemdheid die mijn vrijheid garandeert.

Ik kom hier op het punt dat ik wil maken: Onze vrijheid wordt niet gevormd door het bij meerderheid vaststellen van de ‘nationale normaal’, maar bij het ruimte laten en accepteren van elkaars vreemdheid. Die vreemdheid openbaart zich noodgedwongen langs de grenzen van culturen, maar is evenzeer onderdeel van een cultuur zelf. Ik snap veel van mijn medelanders niet: Carnaval is voor mij een merkwaardig feest, dancefeesten lijken me een gruwel en Marco Borsato hoeft voor mij niet te zingen. Allemaal geen punt. We verschillen gelukkig. De tijd dat ik me een paradijs voorstelde bij een volkomen gereformeerde wereld ligt ver achter mij. Ook dat ervaar ik als een groot tegoed.

In plaats van over elkaar heen te struikelen in een roep om normaal te doen, zouden politici het lef moeten hebben op te roepen om de vreemdheid te accepteren. Maar dat scoort momenteel niet. We zijn vreemden voor elkaar. Dat is niet erg. Het hoort bij ons mens zijn. We kunnen prima samenleven. Onze gebruiken en gewoonten schuren soms, het bestaan van verschillende culturen naast elkaar is niet per definitie een opeenstapeling van geluk. We hoeven niet makkelijk te denken over onze verschillen, noch een klef multiculturalisme te omarmen. Maar we kunnen het er mee doen. De aanvaarding van elkaars vreemdelingschap waarborgt het meest ons recht om een vrij individu te zijn. Het schept ruimte. Ik ben een ander. We kennen elkaar niet. We zijn niet normaal. Dat moeten we maar zo houden. Het levert ons een vrijheid op die ons beschermt tegen elke totalitaire verleiding. Van rechts én van links.

Loflied van Maria

14 december 2016 | Door | 1 reactie

Voor de Pink Christmas kerkdienst – 18 december 2016 in Amsterdam – schreef ik drie toneelscenes naar aanleiding van het Kerstverhaal uit het evangelie van Lucas 2.  In deze scenes staan Maria en Elisabeth centraal, twee vrouwen die leven in een mengeling van chaos en verwarring totdat Maria woorden van hoop terugvindt in haar loflied.

 

Loflied van Maria

 

Mijn God!

Diep in mij groeit de hoop.

Ik kan dansen.

De aarde draagt mij.

En ik kan de aarde dragen.

In mij groeit de hoop.

Niet als emotie.

Niet als woede of schaamte.

In mij groeit de hoop.

Niet als een goedkope mening.

Niet als een vlucht naar voren.

Mijn hoop groeit als een kind.

Ik voed het.

Ik koester het.

Het gaat zijn eigen weg.

Het wordt groot zonder mijn wil.

Nog even en hij zal het licht zien.

Ik wijs hem de wereld.

 

Hij heeft de woorden, ik leer hem de taal.

Hij deelt het brood, ik geef hem te eten.

Hij speelt, ik laat hem gaan.

Hij profeteert, ik zie de weerstand.

Hij ontvangt applaus, ik hoor het schelden.

Ze roepen alles.

Jood!

Tuig!

Homo!

Buitenlander!

Oproerkraaier!

Terrorist!

Ik schreeuw de longen uit mijn lijf.

Mijn jongen is rechtvaardig!

Hij doet geen vlieg kwaad.

Hij is de hoop voor onze toekomst.

Gods bedoeling met deze wereld.

Houd God erbuiten zeggen ze.

Vloek niet.

Jij weet van niets.

Jij bent de moeder.

Hij moet weg.

We willen rust.

Hij moet dood.

 

Mijn God!

Overal wordt de hoop geboren.

In de afgesloten huizen.

In de opgesloten mensen.

In het nietswaardige bestaan.

In het verborgen verlangen.

Hij zal komen.

En alles en iedereen tevoorschijn roepen.

Uit hun huizen en kasten.

Uit hun vooroordelen en meningen.

Uit hun oorlogen en ruzies.

Alles zal aan het licht komen.

En we zullen dansen.

En dansen.

En dansen.

En dansen.

En dansen.

En dansen.

En dansen

En dansen.

 

 

 

Trump moest

10 november 2016 | Door | Geen reacties

Aan mijn latere ik,
Ik schrijf je om je te vertellen wat mij vannacht is overkomen. Ik weet niet of het van belang is, of het later een rimpel in de geschiedenis zal blijken te zijn – ik hoop dat – of dat het toch groter is, een keerpunt in de tijd misschien. Ik lag in bed nog toen het gebeurde, het was vier uur en ik kon de slaap niet vatten. Werktuigelijk sloeg ik mijn hand op de wekkerradio. De uitslagen van de Amerikaanse verkiezingen rolden de slaapkamer binnen, ik hoorde gesprekken met Nederlandse Amerikanen. Een vrouwenstem vertelde dat ze christen was en aanhanger van presidentskandidaat Trump. Nee, ze was niet geschrokken van zijn seksisme. Ze kon dat scheiden. Ze stemde niet op een dominee. Ik hoorde steeds vaker Trump als winnaar noemen. Een vaag besef van historisch belang drong zich op. Ik ging het bed uit. Ik moest wakker blijven nu. Ik zette thee. De wereld veranderde. De platvloerse en grofgebekte man bleek een paar uur later de nieuwe president van Amerika te zijn.

Ik schrijf je dit omdat ik vermoed dat het om een grote gebeurtenis gaat. Meer dan een wisseling van de macht. Het gaat hier om de onvrede en woede die aan de macht is gekomen. En ik hoop dat, als je dit leest, je niet meer weet wat onvrede en woede is. Dat de woede uitgewoed is. En je geschiedenisboeken zult moeten inzien om deze tijd te begrijpen. Ikzelf begrijp deze tijd ook niet. Natuurlijk, ik snap dat de ontgrenzing die op gang is gekomen – en die we dorps globalisering noemen – mensen onzeker maakt. We ontdoen ons van onze vaste religieuze en culturele kaders. En wij in het Westen doen daar te luchtig over. En met wij bedoel ik dan de onafhankelijken, de hogeropgeleiden, de meertaligen, de reislustigen, de zelfontplooiers, de mensen met geld. Afrikanen die naar Europa reizen ontdekken dat deze grenzeloosheid een illusie is. Mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt ook. Zij betalen doorgaans de prijs voor deze vervloeiende wereld. Dat het onzekere tijden zijn kan ik beamen. Maar het verklaart het verzet niet. Dat komt van dieper. Het zit diep in het economisch systeem dat wij omarmen. Wij leven in een permanent tekort. Wij cultiveren een schaarste door deze constant aan te jagen. We hebben nooit genoeg. In de kern zijn wij altijd ontevreden. Een zakenman als Trump weet als geen ander dit mechanisme in te zetten. Berlusconi wist dat ook. Met zichzelf als het product dat gekocht moet worden. Koop mij! Kies mij! Ik los het op. Nu. De politiek is daarmee in het vaarwater van de directe behoeftebevrediging terecht gekomen. Religies en ideologieën – lange tijd de bron van politiek handelen – worden als onzinnig beschouwd, als een hinderlijk obstakel in het politieke bedrijf. Laat je niet bedriegen als er in dat huis nog wat wordt geflirt met religieuze termen als ‘joods-christelijke traditie’ of ‘christelijke waarde’, of ‘Gods own country’. Men heeft geen idee.

Het maakt me bang. De markt kent geen ethiek en de markt maakt van de politiek een leeg huis. Schreeuwende populisten kunnen er makkelijk binnentrekken. Onderschat niet de energie die woede en onvrede genereert. Onderschat ook niet de verslavende kracht ervan.

Ergens hoop ik dat, wanneer je dit leest, je deze brief glimlachend weg zal leggen als een sombere oprisping uit het verleden. En dat je maar al te goed weet dat het anders is gegaan. Dat juist de komst van Trump tot een grote culturele en politieke herbezinning heeft geleid, waarvoor we hem uiteindelijk dankbaar waren. Trump moest. Toen. Dat zijn geschreeuw ons wakker heeft geschut. Dat we ons te weer hebben gesteld tegen alle populisten die klaar stonden om op hun beurt in Europa het roer over te nemen. Dat we in verzet zijn gekomen tegen alle leugenachtige vormen van directe democratie die permanent de macht bij de burger zouden gaan leggen. Maar bovenal: dat we de tijd zouden hebben gevonden de democratische waarden blijvend te exploreren en deze te vrijwaarden van de eisen van nut en rendement. Dat we religies niet langer als scheidende maar als verbindende factoren zouden zijn gaan zien. En dat we de kracht van luisteren hoger zouden zijn gaan waarderen dan de macht om te spreken. Dat we zouden hebben ontdekt dat het grootste deel van onze onvrede leugen is. En de slechtste bron van ons handelen. Dat hoop ik. En mocht dat inderdaad allemaal waar zijn geworden, wil je deze brief dan weggooien? Ik wil zo graag als een positief en blij mens herinnerd worden.

Ferdinand

 

Dit is mijn lichaam

16 september 2016 | Door | 2 reacties

Toen ik het wetsvoorstel voor een nieuwe donorwet een tijd geleden hoorde langskomen – het was geloof ik tijdens een autorit – geloofde ik mijn oren niet: Iedere Nederlander wordt volgens die wet donor, tenzij hij/zij aangeeft dat niet te willen zijn. Zodra ik mijn laatste adem uitblaas vervalt mijn lichaam dus aan de staat. Die mag er dan uithalen wat er nog te gebruiken is voor het leven van een ander.. Een nipte meerderheid van de Tweede Kamer is deze mening toegedaan. We hoeven helemaal niet te wachten tot een partij met totalitaire aspiraties dit land overneemt. We kunnen best zonder, zo blijkt. We organiseren het zelf, we doen dat democratisch. En we laten het initiatief daartoe over aan een partij, die vanuit zijn oorsprong, niets heeft met betutteling en bevoogding van staat, kerk, ideologie of wat dan ook. De jaren zestig stonden voor vrijheid, de macht aan het individu. D66, als één van de vruchten van die tijd, zou dit land gaan ontdoen van zijn regenten en achterkamertjespolitiek, referenda zouden er komen, de macht zou naar de burger. Ja, Ja. Totdat die partij het zelf lukt de schoolmeester van Nederland te worden en het vingertje op te heffen dat men decennia lang heeft bestreden. Beste Nederlanders: u vervalt vanaf nu aan de staat. Maar: het is voor een goed doel.

Het is de macht van de compassie die daarbij wordt ingezet. Pia Dijkstra pinkte een traan weg in de Tweede Kamer bij de onverwachte meerderheid voor haar wetsvoorstel. Desgevraagd liet zij weten zo blij te zijn voor al die mensen die in haar programma Vinger aan de Pols te gast waren geweest. Een vrouw met taaislijmziekte stond op de wachtlijst voor nieuwe longen en kreeg die niet op tijd. Een hartverscheurend verhaal. We moeten nu echt gaan zorgen dat er meer donoren komen! Je moet wel erg hardvochtig zijn je door een dergelijk verhaal niet mee te laten nemen. Ik ben zo hardvochtig.

Onze Tweede Kamer maakt een kardinale fout door bij wet iets te willen regelen, wat zich niet laat afdwingen. Het hele principe van donorschap is gebaseerd op de gift, dat zegt het woord zelf al. Ik geef uit vrije wil iets aan de ander dat hem/haar ontbreekt. De gift is niet opeisbaar, noch kan er sprake zijn van een eisende partij. De enige voorwaarde voor de gift is dat er een ruimte voor het geven moet zijn, we moeten de gift begrijpen. In de ruimte van het geven wordt ook de waarde van de gift bepaald. Zodra geven in een formele wederkerigheid vervalt verliest de gift zijn waarde en verwordt tot ruil. En zodra we de aanleiding van het geven niet meer begrijpen kan er zo maar plek zijn voor misverstand. Om dat te voorkomen ritualiseren we de gift dan ook meestal rondom gebeurtenissen als verjaardag, bruiloft etc.

Terug naar het donorschap. Het geven van een orgaan laat zich niet afdwingen. Het is een daad van solidariteit voortkomend uit naastenliefde of altruïsme. Over deze laatste waarden dient het in een gesprek over donorschap te gaan. Wat drijft mij ten diepste om al of niet te geven? Waarom zou je je naaste liefhebben? Waarom zou ik een nier van mijzelf bij leven afstaan? Donorschap gaat dus over het motief van de gift, over de reden van ons handelen en in een breder verband: over de wijze waarop ik mij aan de wereld wil verbinden. Dit laatste zijn allemaal beslissingen van het individu. En het moet ook de beslissing van het individu blijven. Komt het tot een afdwingen, dan verandert de gift in een eis; de individuele handeling wordt kadaverdiscipline.

Het feit dat de Tweede Kamer instemt met een dergelijk wetsvoorstel laat zien dat de politiek niet in staat is een waardendebat in de samenleving te organiseren. Er wordt ook niet aan waarden geappelleerd. Je ziet dat ook aan de wijze waarop er met de vluchtelingenstroom is omgegaan de afgelopen tijd. Werden er in Duitsland christelijke en humanistische waarden aangevoerd om asielzoekers op te vangen, in Nederland werd er veel meer geschermd met internationale verdragen waaraan wij ons hebben te houden. Het verschil is subtiel, maar van cruciaal belang. In de Duitse beargumentering klonk de gift door: het zijn waarden die wij te geven hebben en hoog te houden, ze horen bij onze manier van leven, in de Nederlandse klonk de eis: wij moeten onze afspraken nakomen. Maar een overheid die op een dergelijke manier eisen stelt aan zijn burgers en het waardendebat overslaat, zal steeds meer verzet aantreffen. De politiek zal daarbij eerst zelf aan de bak moeten. Waarom zou ik donor moeten zijn? Op grond waarvan? Om mijn naaste te helpen? Maar leef ik niet voor mijzelf dan? Waarom zou ik een AZC naast mij moeten tolereren? Omdat gastvrijheid een belangrijke waarde is? Wie heeft dat gezegd? Het gaat toch ten koste van mijzelf? Of levert het ook nog iets op? Donorschap, vluchtelingenproblematiek, bankencrisis, alle grote issues van onze tijd gaan ten diepste over de waarden van onze samenleving. Dat debat moet de overheid durven aan te voeren. Zonder koudwatervrees met allen die daar in de samenleving ook al over nadenken. Dat debat zal in al zijn diversiteit ons behoeden voor een overheid met totalitaire trekken. Want dat is misschien wel de grootste angst: Je kunt op een volstrekt democratische wijze je vrijheid verliezen. Bij meerderheid van stemmen.

Ont-framen in de Achterhoek

29 augustus 2016 | Door | Geen reacties

Na een stevig ontbijt, Kaffee, Schinken, Ei, nochmal Kaffee Möchten Sie noch etwas? Nein Danke, es war sehr gut!… verlaat ik Emmerich. De bedoeling is Montferland in te rijden, maar mijn fietstomtom beslist anders. Ook goed. Al na één dag ben ik slaaf van mijn tomtom. Ik rijd oostwaarts het stadje uit, maak een bocht en nader na een kilometer of zes de grens. Aan de andere kant, verscholen net achter de grens  ligt Netterden, een lommerrijk dorp met een kerk in het midden, verscholen in het land zoals ik mij de hele Achterhoek voorstel. Glooiende akkers, landgoederen, hier en daar een bos. Maar niets is minder waar. Zodra ik het dorp uitga ontvouwt zich een lange strook kaarsrecht asfalt die het land in tweeën deelt. Aan beide kanten frisgroen grasland gelijk een polder. Het gaat van hieruit 3,5 kilometer rechtdoor meldt mijn tomtom. Ergens aan de horizon gloren wat bomen, een huis, een boerderij. En verder is er tegenwind. Geen forse, wel een vervelende. Het landschap ergert me. Dit is niet wat ik had verwacht. Een troost: de 3,5 kilometer geven mij de ruimte om mijn verwachtingen bij te stellen. Had ik niet ooit ergens gelezen dat grote delen van de Achterhoek pas laat – tot in de twintigste eeuw – in ontginning waren gebracht? En was het dan niet logisch dat in die tijd toen de schaalvergroting de landbouw al zijn greep kreeg, dit een strak en planmatig, meer industrieel landschap opleverde? Door dat land fietste ik nu. Het deerde dit landschap niet of ik het mooi of lelijk vond. De kennis van de geschiedenis leerde mij het wel anders waarderen. Al bleef de wind vervelend.

De zelfreflectie zou die dag niet meer van mij wijken. En ik besefte dat tijd de voorwaarde was om met de werkelijkheid van het land om te gaan. Die werd mij met het fietsen voldoende gegeven. Al trappend kreeg ik in de rust van het nabije maar voorbijglijdende landschap de ruimte om van een vooroordeel tot een oordeel te komen. En binnen die ruimte kreeg het vertrouwen een plaats dat mijn oordeel grond onder de voeten kon geven. Dat vertrouwen werd mij niet door het landschap aangereikt – het landschap is niet te vertrouwen – ik was er mee op de fiets gestapt. Ik had het meegekregen van thuis, ik had het geleerd in de kerk, waar het al oude papieren bleek te hebben. De kerk was ook de plaats waar ik het probeerde te onderhouden. Ik had er ooit voor gekozen om ermee te leven. En in principe iedereen te vertrouwen die op mijn pad kwam. Dat gold ook voor de uitspraken die tegen mij werden gedaan. Over dat wat de mensen over zichzelf en over de werkelijkheid waarin zij leven kunnen melden. Zo voerde ik ooit een intensief gesprek met een gastenpater in een klooster in de Spaanse Pyreneeën die mij anders naar de voor mij godverlaten omgeving leerde kijken. Zijn uitspraken over het landschap gaven aan het landschap waarde en leerde mij het landschap begrijpen.

Pas dagen later hoorde ik dat ver weg van de Achterhoek een debat werd gevoerd. Een vrouw in een boerkini werd op een strand in Zuid-Frankrijk gedwongen zich van haar kleding te ontdoen. In het kader van het recente terroristische geweld werd haar kleding begrepen als een te weinig neutrale.  De seculiere normen gebaseerd op vrijheid en neutraliteit schrijven bijna naakt voor, de neutrale staat volgt klaarblijkelijk de laatste mode. Het bizarre van het voorval was dat de mededeling die de vrouw over zichzelf deed geen enkel doel trof. Ze bedekte zich uit geloofsovertuiging en die had niets met jihadisme te maken, laat staan met aanslagen, zei ze. Ze was Francaise en hield van haar land. Ze werd niet geloofd. Met de opgedane inzichten van mijn fietstocht: het was hier niet van een vooroordeel tot een oordeel gekomen. De vrouw had er de tijd niet voor gekregen en de ordehandhavers hadden er de tijd niet voor genomen. De uitspraak die de vrouw over zichzelf deed werd niet voor waar gehouden.

Angst vernietigt in eerste instantie onze tijd en baart vervolgens een frame dat op zijn beurt weer tot vernietiging leidt. De vrouw kon niet anders meer worden gezien dan als een tegenstander van de Franse staat. Zij was met haar kledingkeuze niet langer loyaal aan de waarden van gelijkheid, vrijheid en broederschap. En met haar werden alle vrouwen die zich in een boerkini op het strand durfden te vertonen gediskwalificeerd.

Nu kan een dergelijk frame alleen worden vernietigd als er tijd en ruimte worden gevonden om tot een zinnig en weloverwogen debat te komen. Daarvoor kan worden gekozen. Het lijkt me bij uitstek de taak van de staat deze tijd en ruimte te organiseren. Voor het ontbreken van het vertrouwen ligt dat anders. Het hervinden daarvan moet ergens anders vandaan komen. In tegenstelling tot de algemene beschouwingen die je tegenwoordig over religie kunt vinden is mijn stelling nog steeds dat religie één van de grootste bronnen en leveranciers van dit vertrouwen is. Het zijn juist de gestolde verhalen van de religieuze tradities waarin ten diepste alle diepmenselijke aspecten als haat, vrede, oorlog en verzoening en liefde te sprake worden gebracht. Tegelijkertijd ligt in de stolling van deze verhalen ook het grootste probleem waarmee religies op dit moment te kampen hebben: de verhalen moeten worden onderzocht, ze vragen om een omgang die van een-dimensionaliteit niet wil weten, ze zijn wars van kretologie, ze zijn niet terug te brengen tot one-liners, ze zijn geen leveranciers van instant-vertrouwen. Ze vragen kortom om tijd en ruimte, ze hebben bijvoorbeeld een eredienst nodig en een uur op zondagmorgen.

Religieuze tradities zijn uiterst kwetsbaar. Het is verontrustend om te zien dat een kleine groep mensen in staat is om religie door terreur als synoniem voor haat en geweld te framen. Even verontrustend is het dat een veel grotere groep mensen er voor pleit om vanwege deze terreur om ons van alle religieuze bronnen af te sluiten. Het wordt zelfs als een grote stap voorwaarts gezien. Het is dus mede door het terrorisme zelf dat het frame in leven wordt geroepen en het is de seculiere maatschappij die dit frame omarmt en weigert te onderzoeken.

Nu zou ik hier tot het oordeel kunnen komen dat zowel terreur als secularisme tot vernietiging leidt. De eerste eist mensenlevens, de tweede scheidt ons van onze religieuze bronnen en daarmee van een groot deel van ons cultureel erfgoed. Maar dit oordeel is te makkelijk. Religieuze tradities zijn hier zelf ook in het spel ook al liggen ze onder vuur. En erkend moet worden dat – hoe bizar ook – er mensen vanuit religieuze motieven haat en verderf zaaien met een ongekende opofferingsgezindheid die ons doet huiveren. Het frame religie=geweld wordt dan ook constant van voedsel voorzien.

Maar er is nog iets anders. De doelloze vernietigingen in de oorlog in Syrië ontmenselijken het bestaan tot vormen die aan de absurditeit voorbij gaan. Ze spiegelen de diepste zinloosheid. Wij verdragen deze zinloosheid niet. En merkwaardig genoeg is deze absurditeit weer een voedingsbodem voor een frame, waarbij op een perverse manier zin wordt gegeven aan wat geen zin heeft. Zinloosheid voedt zo complottheorieën. De vluchtelingenstroom naar Europa is een poging om de Islam te verspreiden en Europa te onderwerpen hoorde ik onlangs. Hoewel ik die gedachte direct wilde weerleggen begreep ik bij navraag dat de theorie niets anders was dan een poging een antwoord en zin te geven aan iets wat geen zin heeft. Het bestaan kan niet zo absurd zijn dat wij elkaar massaal vernietigen. Dat gaat er bij ons niet in. Daar moet een hoger doel achter zitten, want het past niet bij het beeld dat wij van onszelf hebben. Wij zijn tolerante positieve en vrijdenkende mensen die in vooruitgang geloven. We worden ons steeds betere zelf. Blijkbaar vergeten we, nog maar 70 jaar na de grootste vernietiging die de mensheid zichzelf heeft aangedaan, waartoe mensen in staat zijn. We kunnen het bestaan van elke zin beroven.

Het geweld en de vernietiging onder ogen zien is het moeilijkste wat ons te doen staat. Ze behoren tot de mogelijkheden van de menselijke soort en kennen angst als één van de rijkste voedingsbodems. Het is de angst die de tijd en de ruimte vernietigt om het spel van vooroordelen en oordelen een kans te geven. En het zijn de religieuze bronnen waaruit wij ons vertrouwen kunnen putten. Mits we de tijd nemen. En niet lui zijn, noch laf.

Emmerich

25 augustus 2016 | Door | Geen reacties

Vooropgesteld: ik had er helemaal niet willen zijn, in Emmerich. Het lag ook helemaal niet in de bedoeling om daar te overnachten. En al helemaal niet in een Fremdenzimmer boven Balkanrestaurant ‘Rheinblick’, hoewel de kamer proper genoemd kon worden met een keurig losse douchecabine in de hoek, twee lage houten bedden met nachtlampjes, witte Duitse dekbedden en een televisie met zenders waarvan ik de meeste in Nederland niet kan ontvangen. De enige smet vormde een paar vlekken in de vloerbedekking die bij inspectie niet stonken noch bleken af te geven. Ook over het uitzicht had ik niet te klagen toen de dikke lucht van de keuken beneden mij het ruime balkon opdreef en ik met eigen ogen kon zien hoe ieder schip zijn eigen route op de rivier koos, al naar gelang de diepgang. Onlangs had mijn vriend mij uitgelegd welke signalen de schipper ter beschikking staan wanneer hij een voorkeur voor de binnenbocht aan wil geven en zijn tegenligger links wil passeren. Ik meende het zelfs allemaal even te begrijpen deze nautische omgang hier op de Rijn, die hier zo vlak voor de grens zo stoer en breed stroomt en van afscheidingen en splitsingen nog niet wil weten. Die zijn voor Nederland.

Maar ik had hier niet willen zijn op deze plek waar een verwoestend spoor van bommen in de nadagen van de oorlog het stadje grotendeels in de as legde en de herrezen bouw met de kenmerken van jaren vijftig en zestig paradoxaal genoeg het geslagen gat blijvend zichtbaar maakt. Ik had in Keeken willen blijven, deze zelfde middag nog. Keeken, een dorp vlak over de grens bij Nijmegen tegenover Lobith en Spijk zo ongeveer. Van Keeken had ik nog nooit gehoord, maar mijn pas aangeschafte fietstomtom voerde mij erdoor, op weg naar een bestemming ver achter Emmerich. Keeken is nauwelijks een dorp te noemen. Maar op zoek naar een rustpunt en meer nog: naar eten en drinken nam ik elke huis van het gehucht waar. En opeens was het er: Gaststätte Schmidtshausen. Ik stapte af, zette mijn fiets tegen de gevel, ontwaarde het bordje Fremdenzimmer en wist: hier moet ik blijven. De deur stond open en ik liep naar binnen. In het café stonden lange gedekte tafels met grote ronde taarten. ‘Sie haben geöffnet?’ vroeg ik de vrouw die uit de keuken naar de bar kwam. Ze ontkende. Nee,  ik ontvang vanmiddag een groep gasten. Wat wenst u? Kaffee und Kuchen vielleicht? Dat kan wel voor één persoon, gaat u maar even buiten zitten en kiest u vooral taart. Wat wilt u? Kersen of kruisbessen? Ik nam plaats op het terras met dunne Parijse stoelen. Niet veel later was ik niet meer alleen. Een grote groep Duitse senioren zette de mij omringende ruimte vol met hun pas aangeschafte elektrische fietsen. Gazelle was populair in Duitsland zo te zien. En Union ook. Toen de koffie met taart werd gebracht wist ik helemaal dat ik niet meer weg wilde. Hoe idioot het idee, om honderden kilometers door Nederland te gaan fietsen, het lijf te vermoeien ten einde het hoofd leeg en stil te krijgen. Niets fietstocht, niets elke dag 70 tot 90 kilometer zwoegen. Ik blijf hier, betrek een Fremdenzimmer, zorg dat ik een laptop krijg en reis niet verder. En dan ga ik elke dag een stuk lezen. En schrijven. Leuke vakantie gehad? Ja, ik ben ik Keeken geweest. Waar? Keeken. Zegt je dat niets? Ik ga je niet vertellen waar het ligt. Het is mijn geheim. Het is zo klein dat het bijna niet bestaat. Het is ook niet belangrijk, geschiedenisgewijs gesproken, maar de mensen zijn er gastvrij. Ik dronk de koffie, at het gebak met smaak en rekende binnen af. Ik vroeg niet meer naar de Fremdenzimmer, maar nam afscheid en bevrijdde mijn fiets uit het woud van elektrische soortgenoten. Ik had niet de moed om te blijven. Ik wist niet waarom. Moesten er doelen gehaald worden deze vakantie? Zoals in het hele jaar? Moest ik mijzelf bewijzen? Maar voor wie? ik wilde er niet over nadenken. Ik wilde fietsen! Afzien! Niet denken!

Ik reed weg en vond het pad langs de Rijn stroomopwaarts. Een tiental kilometer later brak plotseling het zadel van mijn fiets. Er bleek een schroef kapot. Nog zeven kilometer naar Emmerich. Ik besloot te gaan lopen. In Emmerich repareerde een chagrijnige fietsenmaker nog net voor sluitingstijd mijn fiets voor vijf euro. Ik betrok de laatste vrije kamer van het stadje boven Balkanrestaurant Rheinblick, at een matige maaltijd bij één van hun buren  op de Rheinpromenade en maakte een korte wandeling over de kade. De brug bleek rood verlicht inmiddels. Ik keerde terug naar mijn kamer. De deur van het balkon zette ik open. De keukenlucht werd nu voorgoed verdreven. Ik ging op het bed liggen. De schepen stampten zachtjes de Rijn over. Soms hoorde ik het sonore ploppende geluid van de kleinere exemplaren. Ik lig weer in het kamertje boven in het huis bij mijn opa en oma aan de Gouwe in Boskoop. Er passeert een schip. En nog een. En nog een. Ik word steeds kleiner. De wereld wordt overzichtelijk als Keeken. Ik ben vijf jaar. En val in slaap.

Orlando

14 juni 2016 | Door | Geen reacties

De sociale media brengen me het bericht: De Keizersgrachtkerk in Amsterdam is vanavond open. Om de slachtoffers van Orlando te gedenken. Ik heb geen zin om te gaan. Ik ga. In de metro op weg naar het centrum bedenk ik dat ik andere plannen voor deze avond had. Werk. Op de bank zitten. Mij opwinden over het NPO-fenomeen Sportzomer. Of gewoon in ledigheid de tijd voorbij laten gaan. Maar ik ga. Onderweg onderzoek ik mijn weerstand. Ik heb niets met het massale rouwbetoon  na de aanslagen die het Westen de laatste jaren treffen. Leuzen als: We are Charlie, Pray for Paris, het is allemaal niet aan mij besteed. Hoe eensluidender de schreeuw van de massa, des te groter wordt mijn wantrouwen. Wij kunnen ons niet wapenen tegen gekken die het geweer oppakken en beginnen te schieten. Een schreeuwende massa roept de illusie op dat er verzet mogelijk is. Maar dat kan niet. We bedriegen onszelf. Het protest drijft ons slechts tot een tijdelijke eensgezindheid. Veroorzaakt door de dader. Maar we zijn niet eensgezind. Dat is niet erg. Een vrije samenleving kan een grote verscheidenheid aan. Zelfs wanneer die verscheidenheid schuurt. We zijn vrij. En we zijn kwetsbaar. En we zijn kwetsbaar omdat we vrij zijn. Die vrijheid heeft een prijs. We kunnen hooguit roepen dat we die prijs niet willen betalen. Maar we weten: er is geen alternatief. En dan nog iets: Is het rouwbeklag en het verzet niet uiterst selectief? Het is telkens weer indrukwekkend: monumenten overal ter wereld in bleu-blanc-rouge of in de kleuren van de Belgische vlag. Maar de verdronkenen in de Middellandse Zee valt een dergelijke eer niet ten deel. We hanteren verschillende standaarden ten aanzien van de zinloze doden. Niet iedereen is het herdenken waard.

Onderweg in de metro ontwaar ik de laatste haard van mijn weerzin. Het is de moordenaar zelf die mij nu in beweging zet. En hij heeft dat geweten. Hij heeft geweten dat de reikwijdte van zijn daad veruit het lokale zou overtreffen. Hij heeft met het neermaaien van zijn slachtoffers beseft dat de gruwelijkheid van zijn daad in zijn vermenigvuldiging zou uitgroeien tot een groot en wreed symbool. Een zoveelste merkpaal in de geschiedenis van zijn land waar hij zich toch geen deel van voelde. Een land dat ervan uitgaat dat de vrijheid alleen gewaarborgd wordt als zoveel mogelijk inwoners in staat zijn die vrijheid buitenproportioneel te schenden. En dat is gebeurd.

Ondertussen vragen we ons af wat de man heeft bezield. Maar waarom zouden we dat willen weten? Zijn vader meldde dat hij zich kwaad had gemaakt om twee zoenende mannen. Sinds wanneer is dat een reden voor massamoord? Andere media melden dat hij bekend was in de bar waar hij zijn gruweldaad uitvoerde. Misschien had hij moeite met zijn geaardheid. En voldeed hij niet aan de verwachtingen van zijn vader. Nog een reden: Hij zat klem tussen twee culturen. Hij liet zich inspireren door Islamitische Staat. Misschien allemaal waar. Maar geen enkele reden om het leven van onschuldigen weg te nemen. Ik wil helemaal niet weten wat de man heeft bezield. De geschiedenis leert ons de trieste wetenschap dat er een land bestaat waar een mens gewetenloos kan moorden. Het is een land waarin de destructie wordt omarmd en waar de mens zijn wil tot vernietiging kan uitleven. Ik wil de ingang van dat land niet kennen. En goddank bemoeilijken de meeste westerse landen ons ook de toegang tot een dergelijke land. Dat heet beschaving. En die beschaving houdt de vrijheid in stand. Zo goed en zo kwaad als dat gaat.

Er staat een bord bij de kerk op de Keizersgracht: Orlando gedenken, steek een kaarsje aan in de kerk. Ik loop de trap op en ga naar binnen. Er ligt een boek waarin geschreven kan worden. Er klinkt zachte muziek. Op de tafel voor in de kerk ligt een regenboogvlag. Daarvoor staan op een spiegel kaarsjes, aangestoken door mijn voorgangers. Ik loop naar voren, pak een kaarsje en steek het aan bij de kaarsen die al branden. Een daad van niets. Een volkomen machteloos gebaar, tegenover ieder mens die meent met een wapen zijn waarheid te moeten opleggen. Tegelijk besef ik het dat dit het dus is. De andere kant van vrijheid heet kwetsbaarheid. Ze zijn onlosmakelijk verbonden. Waar de kwetsbaarheid verdwijnt is de vrijheid in het geding. Waar stemmen de overhand krijgen dat we ons meer moeten beschermen en bewapenen wint het wantrouwen en de angst. De enige remedie hiertegen is onze kwetsbaarheid oefenen. Zinloze kaarsen opsteken. Onbekenden groeten op straat. Ons niet gek laten maken in de spiraal van wantrouwen en schelden. Gastvrijheid blijven oefenen. Niet meegaan in de verharding. Cynisme geen kans geven. Dat soort zinloze dingen. Ik loop de kerk uit. En weet weer waarom ik hier zondags ook wel eens zit.

Dit blog is ook gepubliceerd op de site van nieuwwij.nl

Vijfenzestig jaar getrouwd

22 mei 2016 | Door | 4 reacties

Vijfenzestig jaar getrouwd waren ze. Mijn ouders. Op zondag 22 mei. Dat gaan we in de kerk vieren zeiden ze. In de Lebuïnuskerk in Deventer. En bij de koffie trakteren we. Petit-fourtjes. En aldus geschiedde. En toen gebeurde het mooie. De kinderen werden tijdens de dienst door predikant Ingrid de Zwart naar voren geroepen. Ze vroeg de kinderen wie de wind wel eens heeft gezien. Niemand. Voelen, ja dat wel, de wind voel je. En je ziet de wind. Aan de bladeren van de bomen. Zoals de wind is, is de liefde vertelde ze. En twee mensen in de kerk hebben die liefde al vijfenzestig jaar gedeeld. Ze vroeg mijn ouders op te staan. Twee mensen temidden van al die anderen. Daar stonden ze. Breekbaarder dan vijfenzestigjaar geleden. Niet met een grote toekomst nog voor zich. Maar wel: met een leven vol verhalen en herinneringen. Met de grote momenten van geboorte en sterven. Met de geschiedenis van Tweede Wereldoorlog en politionele acties in Indonesië. Met de wetenschap dat het leven niet volgens de lijnen van berekening en wetmatigheid verloopt.  Daarna kwam de preek. Net als elke zondag. En toch net weer anders. Je luistert met andere oren als er iets te vieren valt. De cantorij, waar mijn zus Fenny in zingt, had speciaal een aantal liederen voor mijn ouders ingestudeerd. Tekst en muziek die hun geloof verklankt hebben door de jaren heen. In het gebed werd er naast al die andere gebeden gedankt voor de 65 jaar. En toen kwam er een zelfgemaakt cadeau van de kinderen. Na de zegen vroeg Ingrid mijn ouders naar voren te komen. Het lang-zal-ze leven werd ingezet begeleid door het kerkorgel. En tot slot was er de lange rij felicitaties, omhelzingen, zoenen. Natuurlijk is zo’n moment voor kinderen van vijfenzestig jaar getrouwde ouders een gevoelig en emotioneel moment. En dat wat ik nu ga schrijven tapt behoorlijk uit de bron van de emotie. Maar wat kan ik iedereen op zondagmorgen een kerk als deze toewensen. En wat gaat er veel verloren als we rücksichtos met al dat kostbare in zo’n gemeenschap zouden omspringen. Of erger nog: God bij het oud vuil zetten.  Hier wordt gevierd. De liturgie is niet de vlucht naar het ideale leven, noch de standaard voor het goede en het schone. Hier wordt gezongen, gebeden, gesproken om dat wat het leven is. Geestkracht heeft hier een plek. Gaandeweg toets je hier je leven, win je aan inzicht en tref je op zondag je mede reisgenoten. Voor sommige mensen is dat een lange weg samen. Anderen gaan die weg alleen, of leven in andere verbanden. En al dat vieren doe je met een groep mensen die je niet als je vrienden hebt uitgekozen. Ik kan geen andere plek bedenken waar dit zo kan. Hier wordt de lange vijfenzestig jaar in een veel groter verband geplaatst. Het oude gebouw doet je de eeuwigheid vermoeden.  Niet de prestatie staat voorop, maar het doodgewone gegeven dat wij  er zijn, dat het leven verdomd mooi is om geleefd te worden. En dat we de bereidheid hebben om dat leven van elkaar te dragen en te verdragen. Voor mij is dit de kerk op zijn best voegde ik Ingrid toe na de dienst.  Ik zag mijn ouders stralen. We deelden koffie en petit-fourtjes. Het leek op brood en wijn.

DSC_7941

 

Waterloo

22 maart 2016 | Door | 1 reactie

In de metro in Amsterdam onderweg naar het centrum. Voor een afspraak. Op mijn smartphone rolt een liveblog van de NOS met de eerste beelden van de aanslagen in Brussel. Schichtige schetsen van rennende mensen, in de vaart van de vlucht genomen. Is het moedig om, het vege lijf reddend, de vernietiging om je heen vast te leggen, of is het niet anders dan een paniekreactie?

De ramen van de vertrekhal liggen eruit, het plafond is naar beneden gekomen. Daartussen de berichten met schattingen van doden. Bij het Waterlooplein aangekomen verlaat ik de metro voor een korte afspraak en bij terugkeer voeren de roltrappen mij niet zonder zorgen naar beneden. Het is half twaalf. Ik schat de risico’s van een aanslag in. Dit moet een veilig uur zijn, zo buiten de spits. Jezelf nu opblazen lijkt me de moeite van de dood niet waard, in termen van rendement zelfs zonde. Al weet je het natuurlijk nooit.
Mijn smartphone rijgt de berichten inmiddels verder. Nog een aanslag in de metro. Explosie in de Wetstraat, het treinverkeer naar België is inmiddels stilgelegd, het vliegverkeer omgeleid. Bewoners van Brussel moeten binnen blijven. Mijn metro rijdt voor en ik stap in. Ik kijk om me heen en schat mijn overlevingskans in. Hoe absurd. Dit is dus wat zij willen. Zij met hun kalasjnikovs en bomgordels, met hun doodsdrift en hun wereld-hatende god.

Inmiddels schreeuwt Wilders dat de grenzen gesloten moeten worden tegen deze terreur. Hoe naïef. Een geesteshouding kent geen grenzen. Rutte verzekert ons dat we voor dit geweld niet moeten wijken. Wij zijn met meer, stelt hij gerust, doelend op het splinterachtige karakter van deze kleine terroristische minderheid. Maar het gaat niet om het getal. Alleen al een kleine groep mensen is in staat is om het zaad van het wantrouwen te laten ontkiemen. Onze vrijheid bestaat uit niets anders dan een overschot aan vertrouwen. Dit vertrouwen zegt mij dat de ander mij geen kwaad zal doen, mij in mijn waarde zal laten, mij hopelijk vriendelijk zal bejegenen. Dit overschot kent niet altijd een empirische grond. Het is er omdat we in het goede van de mens willen geloven, in zijn scheppende kracht, in zijn vermogen tot solidariteit en naastenliefde. Maar wanneer met grof geweld het tegendeel zich toont, laat het vertrouwen zich makkelijk verjagen. En vindt de diepe angst voor al het vreemde en andere een voedingsbodem. Vertrouwen komt nu eenmaal te voet en gaat te paard. Alleen met beschaving is de angst in toom te houden. En met cultuur. En met religie, mits van de goede soort. En alleen met geweld is deze beschaving te vernietigen.

Dus: wat bezielt jullie met jullie bomgordels en geweren? Kunnen jullie de vrijheid niet aan? Op grond waarvan vervloeken jullie onze openheid en kwetsbaarheid? Wat is er fout aan deze samenleving dat onschuldigen de dood moeten worden ingejaagd? Ik vraag het me af. Waarom haten jullie de vrijheid? Misschien hebben we jullie de geschiedenis van de oorlog niet meer geleerd. Misschien kennen jullie de historie niet van het land waar je nu met geweld huishoudt. Ga de stad uit, zou ik zeggen, zoek de met bloed doordrenkte aarde even ten zuiden van Brussel.
Europa draagt als geen andere continent de sporen van de ontsporing van onze humaniteit. Er is een diep ingesleten weten dat er niets kwetsbaarder is dan onze vrijheid. En niets kostbaarders dan dat. Die vrijheid laat zich niet terugbrengen tot een leus. Het is een geleefde werkelijkheid, waardoor we zonder voorbehoud en zonder angst in de metro kunnen plaatsnemen. Vrijheid is de werkelijkheid waarin een samenleving in al zijn diversiteit tot bloei kan komen. Als je die vrijheid niet wilt, als je die diversiteit niet wilt of als jaloezie je tot doden aanzet, ga hier dan weg. Wij willen namelijk de wapens niet opvatten. Noch willen wij belegerde straten. Dat komt omdat onze vrijheid maar één wapen heeft. En dat is het woord. En dat willen we zo houden.

Dit blog is op 22 maart ook gepubliceerd op de site van nieuwwij.nl

Theater das Dich umhaut: Schiff der Träume

26 februari 2016 | Door | Geen reacties

Auf dem Mittelmeer fährt ein Kreuzfahrtschiff. An Bord ist eine Musikgesellschaft gerade dabei, den letzten Willen ihres verstorbenen Dirigenten auszuführen: noch einmal sein Musikstück Human Rights IV aufzuführen und dabei seine Asche in das ägäische Meer auszustreuen. Diese Handlung ist der Ausgangspunkt des Bühnenstücks “Schiff der Träume” des Deutschen Schauspielhauses aus Hamburg. Theaterregisseurin Karin Beier ließ sich von Fellinis Schiff der Träume (Originaltitel: E la nave va) leiten und zeichnet dadurch auf beschwingte Weise den tragischen Werdegang der Kunstelite in die Handlung ein. Denn gemütlich wird es nicht gerade auf dem Schiff! Konfrontiert mit dem Thema Tod und räumlich begrenzt durch die Reling des Schiffes, erweist sich das Leben als sinnlos und schwer zu ertragen. Nun der musikalische Leiter verschieden ist, kommen Zweifel auf. Gibt es überhaupt jemanden, den er wirklich geschätzt hat? Oder waren alle Menschen für ihn nur ein Musikinstrument, nur Material, das er in den Händen hielt? Glücklicherweise gibt es auch noch Frau Klein, Schiffsbesatzungsmitglied, die sich stotternd und unbeholfen durch ihre Arbeit schlägt. Sie plappert die philosophischen Binsenwahrheiten der Gäste nach, und deren schlechten Gewohnheiten und Wünsche aus, mit denen sie sich moralisch verwerflich machen. Wir, die Zuschauer dieses Bühnenwerkes, werden auf diese Weise in die schicksalhaften Begebenheiten auf dem Schiff mit einbezogen.

Dann kommen plötzlich fünf Afrikaner auf die Bühne gelaufen. Der Versorgungsoffizier an Bord erklärt, es sei ein Boot mit Flüchtlingen gerettet worden. Man hat sie auf dem Unterdeck einquartiert, sie werden niemanden stören. Das entwickelt sich aber anders. Die geretteten Passagiere lassen sich nicht aufs Neue auf das Unterdeck schicken. Im Theatersaal wird das Licht angemacht und wir, das Publikum, werden durch die neuen Passagiere behelligt. Fröhlich erklären sie uns, warum sie nach Europa gekommen sind. Wir sind zu Euch gekommen, um Euch zu helfen! All die Jahre habt Ihr uns geholfen, jetzt kommen wir zu Euch. Schaut doch mal, wie schwermütig Ihr geworden seid! Ihr schluckt wahrscheinlich Pillen, um besser schlafen zu können?! Wisst Ihr, dass Ihr gerade dabei seid, auszusterben?! Es werden ja pro Familie nur noch 0,8 bis 1,3 Kinder geboren. Wir sind da viel produktiver!Dann wird ein Quiz mit dem Publikum veranstaltet. Die Afrikaner mischen sich bedrohlich unter das Publikum. Der Saal, in dem sich vor allem die weiße Oberschicht aus Amsterdam aufhält, reagiert aufmüpfig! Die Tragik, wie sie sich gewöhnlich in einem Bühnenstück entwickelt, nämlich so, dass man sie als Publikum sicher und aus Abstand betrachten kann, ändert abrupt ihre Richtung. In gewöhnlichen Bühnenstücken braucht man als Zuschauer auch den

Niedergang des Helden nicht selbst zu erleben, sondern kann ihn aus sicherem Abstand beobachten. Selbst dieser Umstand, den das Publikum als Trost erfährt, ist nicht mehr gewährleistet. Und auch die Angst, in die man im Theater normalerweise ungefährlich und hemmungslos untertauchen kann, ist hier auf einmal gar nicht mehr so harmlos. Die Aufnahme der Flüchtlinge auf dem Schiff macht die Entdeckung und Entwicklung ganz neuer Beziehungsverhältnisse notwendig. Und in diesem Fall: auch ganz neue Kommunikationsverhältnisse im Theater! An der Vorstellung weißt sich aus, dass diese neuen Verhältnisse nicht einfach so vorhanden sind. Kurz vor der Pause haben die Flüchtlinge die Kontrolle über das Schiff übernommen. Nach der Pause fangen Sie mit einer quasi-intellektuellen Darstellung über die deutsche Kultur an. Als uns, dem Publikum, gerade auf witzige Weise ein Spiegel vorgehalten wird, fängt eines der Mitglieder der Musikgesellschaft das Oberdeck des Schiffes für sich zu beanspruchen. “Wir haben es gemietet, damit gehört es uns. ” Versuche, eine Brücke zu den Flüchtlingen zu schlagen, erreichen fast ihren Höhepunkt durch das Organisieren eines geselligen, multikulturellen Festes! Aber auch dabei handelt es sich nur um puren Schein. Denn sobald mitgeteilt wird, dass die Afrikaner in ein anderes Boot umsteigen müssen, lässt die Musikgesellschaft sie mit stillem Protest ziehen, der sich nur in ganz leisen Tönen gestaltet. Die Gesellschaft zieht sich in ihren eigenen Kreis zurück und taucht im eigenen Kreise ab in tiefgründige philosophische Gedankengänge über Solidarität und Nächstenliebe im Rahmen der eigenen Ohnmacht.

In diesem Teil der Aufführung wird schmerzhaft deutlich,   wie sehr eine intellektuelle Elite sich auf ihren eigenen Diskurs zurückziehen kann und in der Auseinandersetzung mit dem Fremden versuchen wird, diesen Diskurs nicht nur zu initiieren, sondern auch zu erhalten. Die deutsche Geschichte und Philosophie bietet genügend Anknüpfungspunkte, Humanität zu reflektieren und zuzusagen. Aber der Vollzug dieses Diskurses an sich wird den Flüchtlingen nicht helfen. Philosophie ist in erster Linie ein Kraftstoff, mit dem die Elite sich selbst erhält. Es geht ihr um sich selbst. Der einzige – schmerzhafte und unerträgliche – Gedanke, mit dem die Musikgesellschaft ihren Platz auf dem Schiff einfordert, wird daher auch nicht aus der Philosophie genährt, sondern durch das Argument, dass man das Schiff ja gemietet habe und dass es darum „unser Schiff“ ist. Aber die Logik und Legitimität dieses Arguments sind nicht stichhaltig. Einen Raum „mieten“ ist ja etwas anderes als einen Raum „besitzen“. In einem etwas breiteren Rahmen stellt die Theatervorstellung damit die Frage, was Europa eigentlich zu Europa macht. Inwieweit handelt es sich bei unserem europäischen Kontinent um mehr als nur eine Wirtschaftsgemeinschaft? Und warum will es uns einfach nicht gelingen, Europa von gemeinsamen Werten und der gemeinschaftlichen Geschichte her zu definieren und zu deuten.

Der Musikgesellschaft an Bord des Schiffes fällt keine andere Lösung ein als die Komposition Human Rights IV noch einmal neu aufzuführen. Sie sind ja auch Künstler, und nicht Politiker. Damit ist den Flüchtlingen aber nicht geholfen. Danach äußert Frau Klein in einem letzten Monolog noch einmal ihren Unmut, wie abscheulich sie doch die Kunstelite auf dem Schiff und uns als Publikum im Saal findet, während der Zustand des Schiffes sich langsam verschlechtert und es bald seinem sicherem Untergang entgegen gehe. Ganz zuletzt tritt sie ganz aus Ihrer Rolle heraus und sagt: „So. Dies war‘s. Nächste Woche ist der Nahe Osten an der Reihe. Das wird bestimmt auch eine Herausforderung. Aber ‚wir schaffen das‘“.

Übersetzung: Georg Naber