Image Image Image Image Image Image Image Image Image

Blog

Altijd maar weer opstaan

15 november 2023 | Door | Geen reacties

Hij begint bij het begin, bij de schepping van hemel en aarde. En direct bij het begin breekt er een stem door: Wees niet bang! Uitgesproken door Yvonne van den Eerenbeemt die op uitstekende en ontroerende wijze de tegenstem van Ragas wordt, zijn geweten vormt, de cynicus die naast hem staat belichaamt, maar ook de stem met wie hij de selectie van bijbelverhalen op een wervelende manier brengt. Wees niet bang! Het komt als een mantra terug. Net als de zin: Sta op! Daar staat hij dan, soms zichzelf verdedigend ten overstaan van vakgenoten die de bijbel al lang als achterhaald beschouwen, – daarbij geholpen door een prachtig lied van Herman Finkers – en parodiërend op de successen van het befaamde duo Gert en Hermien dat hun populariteit ten onder zag gaan toen ze zich bekeerden tot de Pinkstergemeente.

Bastiaan ontdekt de Bijbelverhalen met alle weerbarstige personages, die geen van allen de huidige cancelcultuur zouden doorstaan. Hij fileert de hypocrisie ervan door de zaal uitbundig Malle Babbe te laten zingen – het lijkt even alsof carnaval losbreekt – om dit abrupt af te kappen. Waar zijn jullie nou mee bezig? Bastiaans bijbelse ontdekkingstocht is het blootleggen van al die verhalen van mensen van vlees en bloed, van David – uitverkoren koning die zijn vreemdgaan met Batseba verdedigt – van Job die niets begrijpt van het wrede lot dat hem overkomt en de vrome prietpraat van zijn vrienden afwijst. Met verve gaat het door de Bijbel. Natuurlijk: met maar een beperkte selectie van verhalen, maar Ragas vertelt ze met het verlangen iets van dit leven te kunnen begrijpen. Daarin komt het levensverhaal van hemzelf mee. Indringend is het getuigenis van de plotselinge dood van zijn broer Roef.

Bijbelverhalen kennen zelden een happy-end

Sentimentaliteit ligt hier snel voor de hand, maar ook dat gebeurt niet. En dat is zeker de verdienste van de rol van Yvonne van den Eerenbeemt, die hem kritisch bij de les houdt maar zich ook beklaagt dat de Bijbelverhalen zelden een Hollywood-achtig happy-end hebben. De Bijbel blijkt een harde leerschool. Maar die harde leerschool heeft prachtige dingen voortgebracht. Uit die rijke schat klinkt bijna op het eind verrassend Händels aria ‘I know that my Redeemer liveth’ waarvan de tekst afkomstig is uit het verhaal van Job. Adembenemend mooi.

En dan gebeurt er iets bij mij dat misschien een antwoord is op de vraag die Ragas aan het begin stelt: of iemand wel eens de stem van God gehoord heeft. De voorstelling geeft daarop geen antwoord. Gelukkig. Maar een stem die een hele ruimte vult: dat kan dus. Net zoals het licht van die ene kaars die na de aria ontstoken wordt en in staat is het duister te verdrijven. Het lied van Taizé klinkt: Als alles duister is, ontsteek dan een lichtend vuur dat nooit meer dooft.

Je kunt een lied zingen. Je kunt een verhaal tot leven wekken. Je kunt theater maken. Je kunt het donker verdrijven. We kunnen het allemaal. We zijn er anderhalf uur getuige van geweest. Daar had de voorstelling wat mij betreft mogen eindigen. Het liefdesduet dat volgt is een beetje een knieval voor het Hollywood-verlangen en doet afbreuk aan het voorafgaande. Wat wel zeer krachtig is: het koor dat op het eind het podium betreedt. Zij nemen de stem over, zonder opsmuk, zonder enige theatraliteit. Ontroerend. Zo moet het gaan. En zo gaat het al eeuwen.

Ook gepubliceerd op nieuwwij.nl

Niet de hel, maar de dood moeten we onder ogen zien

20 september 2023 | Door | Geen reacties

Veertig jaar geleden lag in het ziekenhuis van Gouda een man te klapperen op een bed. Het was mijn opa, 89 jaar oud en bezig met zijn laatste uren. Naast zijn bed, voor ons onzichtbaar, stond een duivel die hem angst aanjoeg. In korte tijd trok zijn leven aan hem voorbij met voor ons onzichtbare beelden. Mijn moeder legde een hand op het hoofd van haar vader en fluisterde psalmteksten vol liefde en troost. De man kwam tot rust.

Je wilt geen mens de hel aandoen, of het vooruitzicht van een streng oordeel na dit leven. Zeker niet als het sterven nabij is. Het overgrote deel van de geestelijkheid heeft de hel dan ook van zich afgeschud. En dat is maar goed ook.

De hel was het machtsmiddel van de kerk. En omdat er maar weinig bijbels houvast is om over de hel te spreken, liet dat alle ruimte voor speculatie en verbeelding die ontaardde in macht en machtsmisbruik. Het is niet voor niets dat er een reformatie plaatsvond toen de kerk sleutelhouder van hemel en hel was geworden en pretendeerde over de entreekaarten te beschikken.

We zijn niet meer op weg naar een stip op de horizon.

Over hemel en hel hebben we leren zwijgen. Dat is geen gevolg van de secularisatie of verlies van macht: het is het verlies van verbeeldingskracht dat de kerk parten speelt. Het eind van de tijden visualiseren we niet meer als het hemelse Jeruzalem of het Laatste Oordeel. We zijn niet meer op weg naar een stip op de horizon, naar een visioen dat ons in het verschiet ligt. Niets van dit alles, we zijn in het hier en nu beland.

Nu de kerk voor steeds minder mensen van belang is en mensen vervreemd raken van bijbelse taal kan er bij veel uitvaarten vrijelijk over de hemel wordt gesproken. Niets: dood is dood. De overledene leeft verder met het beste dat hij of zij in het aardse leven heeft meegemaakt. Hij voetbalt op de eeuwige voetbalvelden, reist met vrienden door het hiernamaals en geniet van het leven na de dood: eet, drinkt, en leeft het leven tot in zijn uitersten.

Want na de dood is het leven eindelijk onbegrensd. De dood als niet meer het bittere einde van het leven, maar als overgang van beter naar best.

Geef ruimte aan verbijstering

Het ongemak bij een uitvaart is niet langer de confrontatie met de dood, maar met de ontkenning ervan. Moeten we als theologen de hel weer invoeren, zoals Arnold Huijgen suggereert (Religie&filosofie, 14 september)? Nou, nee. Maar de dood opnieuw onder ogen zien is, dat is wat anders.

Geef ruimte aan de verbijstering als je vriend in drie maanden wegteert door kanker. Schreeuw de woede uit nu tienduizenden de dood worden ingejaagd in de zoveelste zinloze oorlog. En roep een kyrie naar de hemel waar de aarde beeft.

De hel ontstaat waar liefde de ander niet meer kan bereiken en de schreeuw om recht wordt gesmoord. Niet de angst voor de hel moeten we herinvoeren, maar de erkenning dat we vaak machteloos moeten toezien dat het leven ons ontglipt.

In de absurditeit van dit alles kunnen we een zegen prevelen of een psalmtekst fluisteren als inzet van de meest minimale verbeeldingskracht. En dan: heilzaam zwijgen. In ontzag.

Gepubliceerd in Trouw 18 september 2023

Klassieke talen gaan het predikantschap niet redden

5 mei 2023 | Door | Geen reacties

Er gaat een klein schokje door de Protestantse kerk in Nederland. De kerkelijk werker met HBO opleiding mag voortaan nagenoeg alle handelingen uitvoeren die aan de academisch geschoolde predikant waren voorbehouden. Hier en daar protesteren de academici, kennis van de klassieke talen is onontbeerlijk om de schrift te kunnen lezen. Maar soms bekruipt me het gevoel dat veel voorgangers vooral hun ambt legitimeren door na de Bijbellezing in de dienst te verkondigen wat er wérkelijk in de Bijbel staat. Daarmee verklaren ze zichzelf tot de ingewijde van een mysterie waaraan het kerkvolk niet kan geraken. Dat is zeer on-protestants. Elke gelovige heeft in die traditie toegang tot lezing van de bijbel. Dat vereist hulp, maar de predikant is daarbij zeker niet de enige die de tekst kan ontsluiten. Het beroep op de klassieke talen klinkt dan ook als een wanhoopspoging om te redden wat er niet meer te redden valt.

Het ambt van predikant heeft al jaren aan aanzien ingeboet. De predikant is vooral spiegelend geworden in zijn of haar optreden, begripsvol en meelevend, met hier en daar een verlangen naar priesterschap. Daarvoor wordt een gewaad aangetrokken. Profeten zijn er nauwelijks nog te vinden, zij verstoren de rust van de vermoeide zielen, kerken zoeken daarom naar begripvolle verbinders tussen generaties, tussen traditie en vernieuwing met een luisterend oor voor iedereen. Geen kerk die het waagt op zoek te gaan naar een profeet die met een gesel door de kerkelijke gemeente ranselt. Toch is die behoefte er wel degelijk, maar je moet er tegenwoordig voor naar het theater, daar gaat het er niet zelden zingevend en louterend aan toe bij seculiere donderpreken en toneeluitvoeringen. Het lijdensverhaal van Jezus wordt door miljoenen bekeken in The Passion of meebeleefd in de talrijke uitvoeringen van de Mattheüs. Geestelijk verzorgers gaan de zingevingsvragen bij de huisartspraktijken te lijf, psychiaters geven aan dat we eenzame en ontwortelde mensen zijn geworden, waar we als kerk geen antwoord op hebben. Weinig jongeren ambiëren een theologiestudie om afgestudeerd in de fusieprocessen van kleiner wordende vergrijsde gemeentes terecht te komen. Het is neergang wat de klok slaat en dat is tragisch te noemen, want overal wordt er met liefde en toewijding getracht overeind te houden wat er nog is. De reputatie van de kerk als instituut en de tijdgeest bieden forse tegenwind.

De aanstelling van de kerkelijk werker als pastor is in dit proces uitstel van executie. Waarbij ik absoluut niet twijfel aan de competenties van deze collega’s. Er moet iets anders gebeuren. Er ontbreken momenteel twee elementen die onontbeerlijk zijn voor een kerk die zich kan vernieuwen en herbronnen: ondernemingszin en verbeeldingskracht. Kunstenaars bezitten niet zelden van nature een noodzaak om scheppend en vernieuwend bezig te zijn, ondernemers vermoeden met hun verbeeldingskracht een bestaan op te kunnen bouwen. Zij hebben ruimte nodig om zich te kunnen ontwikkelen en risico te nemen, in hun handelen ontwikkelt zich de toekomst. Het is niet verwonderlijk dat in een vergrijzende kerk die ruimte afneemt, dat hoort bij het ouder worden en het geringe aantal jaren dat een mens nog rest. Des te meer is het de taak van de voorgangers, pastors of dominees, een tegencultuur te bieden die ruimte schept en ondernemingszin en creativiteit een kans geeft. En laat hen vooral de ondernemer of kunstenaar in zichzelf ontdekken. De kerk leverde in de geschiedenis prachtige voorbeelden van mensen die buiten de lijnen nieuwe wegen zochten, zie de betekenis van de ons ontvallen Huub Oosterhuis. En natuurlijk: kennis van de talen is nodig. Hoe zouden we anders ons mee laten voeren met die merkwaardige gang van Mozes met zijn visioen van een beloofd land? Dat land was jarenlang in geen velden of wegen te bekennen.

Brief aan de Geest

7 juni 2022 | Door | 1 reactie

Lieve vriendin,

Dat ik jou deze brief schrijf is een ernstige noodgreep, want ik kom er helemaal niet uit met mijn preek voor de komende zondag. Gelukkig dat jij er bent en laat gebruiken om het adres te zijn van mijn gedachten, want je weet als geen ander deze te ordenen en mij te inspireren. Probleem is dat ik geen idee heb waar ik moet beginnen, dat het nadenken over de Geest mijn hele bestaan ontregeld, dat ik de lijn kwijt raak en van associatie naar associatie hinkel. Ik word daarbij ook niet geholpen door alles wat mij in het leven over de Geest is aangereikt. Ik herinner mij nog de predikant uit mijn jeugd die met Pinksteren vertelde dat dit feest het meest vage is van alle christelijke feesten. Kan iedereen zich met Kerst de geboorte van een kind voorstellen, met Pasen wordt met het thema lijden en vooral opstanding al moeilijker. Met de komst van de Heilige Geest wordt het ronduit vaag. Want wat is nu Geest? We zijn in de kerk vaak goed bij machte onszelf te problematiseren en dan helpt iets als uitstorting van de Heilige Geest niet echt bij. Ik moet je zeggen met het al lang uit het zicht raken van mijn jeugdjaren kwam de afgelopen tijd de twijfel of deze analyse van de toenemende vaagheid bij het verloop van de christelijke feesten wel juist is. Want hoe vaag is die Geest? Als het gaat over de tijdgeest zijn we prima in staat deze te duiden of er ons in te voegen. Kijken we naar onszelf op televisie of film van pakweg dertig jaar geleden, dan overvalt ons de meewarige blik waarmee we onszelf beschouwen. Er bestaat toch iets van een geest die ons ontwikkelt? Dat geldt helemaal voor technische ontwikkelingen. Ik zag onlangs het filmpje van de man die de eerste mobiele telefoon over straat sjouwde: een grote koffer die de verbinding tot stand moest brengen. De man keek gelukkig. Nu treft hem onze meewarige blik. Zelfs de minister president die vasthoudt aan zijn Nokia kan de hoon over zich heen krijgen. Sms-t de man nog? Niet meer van deze tijd. Als we geest vertalen met de modes en conventies, met de stilzwijgende overeenkomsten waaraan wij onszelf en de anderen verplichten, dan is de geest overal zichtbaar. We corrigeren elkaar er ook op. Je moet wel met je tijd meegaan. Maar van wie moet dat eigenlijk?

Voor de tijdgeest geldt dat deze helemaal niet zo vaag is. Die heeft zijn weerslag in ons gedrag en de regels waaraan we elkaar en anderen verplichten. Maar wat doet dan die Heilige Geest? Die Geest die doorbreekt grenzen zeggen we. En we halen dat het uit verhaal van Pinksteren. Uit de mensen die van vreemden vrienden werden, die merkten dat taalgrenzen werden doorbroken en er een andere manier is om tot verstaan te komen. Verlangen wij daar ook niet naar? Zo ineens je weg te laten voeren uit de kaders waarin je jezelf en anderen gevangen houdt en maar los te laten wat er kan worden losgelaten? Maar willen we dat? Wat te doen met al de bubbels die we oprichten, de kleine of grotere cirkels van gelijkgezinden, die het samen eens zijn, omdat hun studie, welvaartsniveau of kleur overeenkomt en zij daaraan elkaar herkennen. Omdat het veilig is, omdat het fijn is om je in een groep te bevinden die over bepaalde zaken een akkoord heeft gesloten en binnen de groep maar geen vragen stelt. Waar komen woningbezitters en daklozen elkaar tegen? Waar de hoger opgeleiden de lager opgeleiden, waar de witte mensen, de mensen met kleur? Pinksteren is in de kringen waarin ik verkeer vooral een wit feest. Maar Pinksteren is geen wit feest. De eigen kringen bieden veiligheid. Als er iets is van het verlangen dat bij Pinksteren aan de oppervlakte komt is het wel dit: bevrijd te worden uit de bubbels van zelfgenoegzaamheid en eigenwaan. Maar willen we dat echt? Of vinden we dat gewoon eng?

Ik vroeg me af waarom er zoveel gebeden wordt met Pinksteren, hoe wij de Geest wel elke zondag kunnen aanroepen in liederen waarin niet anders wordt gedaan dan verlangen, roepen en soms zelfs smachten. Ik moet je zeggen dat ik dat mooi vind, de gebeden brengen het onvolmaakte aan het licht en getuigen ervan dat het geschondene en het kapotte leven ons niet onverschillig laat. Ik hoor in die gebeden de erkenning dat er iets van een andere kant moet komen, dat het ons niet lukt onszelf te bevrijden, we niet in staat zijn de rechtvaardigheid altijd maar vooraan te laten staan en de vrede te bewerken. En tegelijkertijd roept dit gebed iets anders in ons op: het brengt ons bij het weten dat we onszelf beperken, te klein over onszelf denken, ons afsluiten voor de toekomst, geen stap zonder risico te durven zetten En dat de Geest daar voor nodig is die tegen ons zegt: sta op, kom in beweging, strek je uit naar de ander. En dat het alleen door de Geest is dat er een eind komt aan haat, aan vooroordeel, en laten we het gewoon maar uitspreken: aan oorlog.

De oorlog, daar moet ik het ook met je over hebben. De afgelopen week werden de honderd dagen ervan gepasseerd. Wat begon als een angstige aanval misschien wel op een groot deel van Europa, dreigt nu een vast onderdeel te worden van het dagelijks nieuws, een ongemak aan de rand van onze belevingswereld. Misschien moet het tot een akkoord komen tussen beide landen, klinkt het. En natuurlijk diplomatie zal zijn werk moeten doen. Maar hoever laten we het kwaad oprukken? En wat stellen we er tegenover? Hoe ver gaat verzet? Het is het duivelse dilemma dat we al vanaf het begin van de mensheid met ons meedragen.

We bidden om de Geest die ons in beweging zet, die ons bevrijdt. En tegelijkertijd zit daar mijn aarzeling. Misschien vragen we teveel van de Geest. En doen we een beroep op jou terwijl wij onze traagheid omarmen. En onze zware lichamen niet in beweging brengen. Wellicht heffen we te makkelijk onze handen ten hemel en heffen in koor onze onmacht aan. Help ons we kunnen het niet. Zij we werkelijk onmachtig of zeggen we dat we onmachtig zijn? Bij de zoveelste stille tocht na de zoveelste massaslachting in de Verenigde Staten klonken er stemmen van afschuw die niet meer mee willen gaan in het rituele herdenken. Niet opnieuw de minuten stilte, niet opnieuw het oplaten van ballonnen en niet weer de zee van kaarsen. Omdat het ritueel de kracht heeft verloren de werkelijkheid te veranderen en sterker nog: het ritueel lijkt de werkelijkheid te bevestigen. De schietpartij die ervoor de aanleiding is, kan morgen weer gebeuren. Het ritueel maakt zo van de misdaad een gegeven dat ons nu eenmaal overkomt, als tragiek waar we aan onderworpen worden. Maar we zijn maar slechts ten dele tragische mensen.

Soms ben ik bang dat ook ons aanroepen van de Geest een ritueel wordt. Dat we teveel van de Geest verwachten, en haar vragen om door onze traagheid heen te breken. Waarom niet gewoon zelf al in beweging komen, wegtrekken en soms maar het vreemde tegemoet? Waarom niet de beweging opzoeken die er al zo lang gemaakt wordt onder ons, met ons? De mensen die in Jeruzalem samenkwamen, die vreemden die uiteindelijk niet langer vreemden voor elkaar bleken te zijn, kenden van nature al hun gang naar de stad. Pinksteren was de vijftigste dag na Pasen, het oogfeest, reden om het huis te verlaten, de berg te beklimmen, de stad binnen te trekken. Zou het niet goed zijn om zelf de beweging maar in te zetten en niet langer te wachten op de Geest? En dan maar hopen en bidden wellicht dat zij ons ergens onderweg zal ontmoeten. We kunnen wel blijven bidden dat de Geest ons uit onze traagheid zal bevrijden, maar hoe goedkoop en gemakkelijk wordt dat gebed, als we zelf niet in staat zijn een eerste stap te zetten? Op het feest van Pinksteren werd de rituele gang van al die Jeruzalemgangers in een nieuw licht gezet. En hoe goed is het om die rituele gang vol te houden. Hoe mooi is het om jezelf te durven laten verrassen.

Ik vertel je een verhaal, lieve vriendin, waarvan ik lang heb geaarzeld of ik het zou vertellen, maar ik doe het nu toch maar. Het gebeurde ooit vlak voor Kerst. Ik was op weg naar een twijfelsollicitatie, in een stad waar ze een straatpastor zochten. Zo maar op straat lopen, contacten met mensen aanknopen, ik zag mijzelf dat niet doen, de klap die ik ooit op straat heb moeten incasseren maakt de straat voor mij af en toe onveilig. Toch had ik geschreven. Op uitnodiging. Toen ik tegen de avond aankwam in de stad, zocht ik met mijn auto naar een parkeergarage vlak bij het hotel waar ik zou overnachten. Mijn twijfels waren ondertussen overgegaan in zekerheden: dit moest ik niet gaan doen. Ik parkeerde mijn auto twee lagen onder de grond, stapte in de lift naar de begane grond en liep de stad in. Vijftig meter buiten de garage kwam er een man naast mij lopen. Hij legde zijn hand op mijn schouder. Ik wil koffie met je drinken zei hij. De hand was niet vreemd, niet angstig, niet bedreigend, het was het vertrouwen van een onbekende. Ik was verbaasd. Ik heb geen tijd voor koffie zei ik, ik heb zo een afspraak voor een sollicitatie. Maar waarom vraag je mij? Dat komt, zei hij, omdat je een open gezicht hebt. Dat schat ik dan zo in. Jij zult niet agressief worden, je gaat niet slaan. Nee, zei ik, ik ga niet slaan. Het spijt me dat ik geen tijd voor je heb. Je hebt een mooi beroep, zei de man. Denk je dat, zei ik. Ja, zei hij, dat denk ik. Vanaf dat moment durfde ik niet verder te vragen. Want opeens bekroop mij het gevoel dat de man meer over mij wist dan ik voor mogelijk hield. Wie was hij? En wat deed hij hier, naast mij? Wat doe je met Kerst vroeg ik. De eerste dag thuis, de tweede dag naar mijn schoonzus. We kwamen bij het hotel en we namen afscheid.

Waarom ik je dit vertel, is dat ik mij afvraag of jij Geest niet misschien gewoon onder ons woont. Ben jij het die naast ons zit in de trein, ben jij de leraar die ons aanmoedigt, ben jij de dissident die met enkel een wit bord op het Rode Plein staat? Ben jij het die de liefde naar ons uitspreekt, die de diepte van vriendschappen peilt, die ons de letters van het woord vrede en rechtvaardigheid leert spellen? Ik weet het niet, maar een diep vermoeden zegt mij dat jij het bent. De ontmoeting met de man, dit treffen, deze aanraking bleef mij maandenlang bij. Ten diepste was dit een moment van heling, van een hele intense heling. Ik denk dat dat de Geest is. Haar kwaliteit is niet alleen dat zij de grenzen doorbreekt die wij oprichten. Haar kwaliteit is dat zij geneest, heel maakt.

Nu ik het verhaal van Pinksteren lees, denk ik aan de man weer terug. Als de nabije onbekende. Zo moet Pinksteren zijn geweest. De pelgrims die als onbekenden de stad bevolkten en als vreemden enkel het doel van hun reis deelden, werden deelgenoten van eenzelfde verhaal. De liefde van Christus werd hun deel, maar die liefde is geen abstractie, geen idee. Die liefde is heel concreet: het is de mens die naast je loopt, de vrouw die door je zelfbeeld heen breekt, de man die je verleidt om je harnas af te leggen. Het is de mens die tegen je zegt opnieuw te beginnen terwijl je zelf niet meer weet hoe dat moet. Het is de naaste die zegt dat je een mooi mens bent en goed. De liefde van Christus is herscheppingskracht, helende kracht. Maar het is niet alleen de liefde en kracht die tot je komt, het is ook de liefde en kracht waarmee wij ons uit kunnen strekken naar de ander. Nu ik het allemaal zo opschrijf: vaagheid is Pinksteren vreemd.

Lieve vriendin, ik ben je ondertussen aan gaan spreken met de naam die wij doorgeven: Geest, Heilige Geest. Wil je ons blijven lezen? Wil je naar ons blijven luisteren?

Geen god

12 maart 2022 | Door | 1 reactie

Er is heel wat ophef ontstaan rondom de Russische Patriarch Kirill die zich onomwonden achter de oorlog van Poetin heeft geschaard. Terechte ophef, want laat het duidelijk zijn: alle bloed- en bodemtheologie moet in de meest krachtige bewoordingen worden verworpen. En alle kerkleiders die daarmee heulen en de gruwelijkheid die dergelijke geloofsopvattingen tot leven wekken toejuichen. kunnen niet anders dan krachtig worden weersproken. Met naam en toenaam lijkt me.  Maar met een statement, met een belijdenis die daar tegenover wordt gezet, zijn we er niet.

Je kunt een God die de diversiteit omarmt zetten tegenover een God die de Russische bodem heilig heeft verklaard. Je kunt de God van het individu zetten tegenover de God van het volk of de God van de massa, de oorlog wordt er niet minder van en de angst voor oorlog wordt niet weggenomen. Haal alle uitspraken over God uit de oorlog. En ga in verzet. Bied weerstand tegen de bloed- en bodemtheologie, niet in je taal, maar in je zijn. Dat wordt een helse klus. Het Westen wordt met deze oorlog op de proef gesteld. Naast het dilemma van het al of niet ingrijpen in Oekraïne – gaan we meemaken dat het land net als Syrië vernietigd wordt en verandert in een woestijn van onbewoonbaar puin, terwijl we met de handen op de rug gebonden toekijken? –  ligt er de vraag wat onze waarden, die wij zeggen te omarmen, ons waard zijn. Door de  nadruk op het individu, zelfontplooiing en het grote belang van zelfexpressie, zijn begrippen als relatie, verbinding, gezamenlijkheid, geschiedenis op de achtergrond geraakt. Wij streven voorwaarts, het beste moet nog komen, de iphone van morgen is beter dan die van vandaag. Vroeger is van gisteren. We zijn in het Westen technologische vernieuwing gelijk gaan stellen met ethische vooruitgang. Zo’n oorlog in de 21ste eeuw, klinkt het met verbazing in onze contreien, daar zijn we toch aan voorbij? Het heeft iets van tragiek dat we nu, onophoudelijk online, de vernietiging op de voet kunnen volgen. Niet dat we daar verder mee komen. Wat we zien wordt betwist en onderdeel van de oorlog zelf. We zijn getuigen van wat we niet begrijpen. Wat we wel zien: ongebreidelde vernietiging, systematische ontmenselijking van het gewone leven, van het liefhebben, het werken, het geloven en het hopen. Dat kan allemaal kapot door bommen en tanks. In Oekraïne, maar ook hier. Daarom is de tweede daad van verzet: jezelf de vraag stellen: wat is die vrijheid mij waard? Wil ik er voor vechten? Wie gaat er naar het front? Dat vrijheid een prijs heeft weten we op vier mei. Maar haal die wetenschap uit de omheining van zijn rituele plek. Vrijheid vraagt om een permanent onderhoud en een voortdurend herdenken.

Een derde daad van verzet: wantrouw goedkope solidariteit. Bij de viering van de jaarlijkse Gay Pride kwelt mij jaarlijks de twijfel of dit meer is dan een carnavaleske viering van een veel geprezen diversiteit. Zijn we dit echt als samenleving of willen we ons graag zo zien?  Zolang ik als homoseksueel op straat nog uitgescholden word, vrees ik het laatste. De kwaliteit van vrijheid wordt niet bepaald door de mate waarin deze ruimte geeft aan ons allerindividueelste zelf, maar door de mogelijkheid die zij biedt om te schuilen. Claudia de Breij heeft dit met het lied ‘Mag ik dan bij jou’ zeer treffend verwoord. Bij wie ben ik veilig? En voor wie ben ik zelf een veilige haven? Niet het ik is de basis van de vrijheid, maar de relatie. Poetin is het voorbeeld van het geperverteerde ik. Het is eenzaam en achterdochtig en in zijn soort extreem gewelddadig. Misschien wel omdat het naar verbinding zoekt en deze niet vindt.

Een laatste daad van verzet: weiger zondebok te zijn. Sinds de coronapandemie weten we dat het zondebokvirus hardnekkiger is dan het coronavirus zelf. In een meer complexe wereld wordt het verlangen naar een eenvoudig oorzaak-gevolg-schema groter. Iemand moet ergens de oorzaak van zijn, is de simpele redenering. Daarbij zijn we als samenleving verlegen geraakt met het begrip schuld. Dat een Russisch patriarch homoseksuelen tot zondebok verklaart is belachelijk en verwerpelijk. Maar de grootste daad van verzet die je kunt plegen is dit stigma afwijzen. En je niet in de hoek van het slachtoffer te laten drukken. Wees zonder angst trots op wie je bent. Recht je rug. En dan nog dit: bid zonder ophouden tot God om het einde van deze oorlog. En bid ook voor je vijanden. God is niet van jou.

Indonesië

17 februari 2022 | Door | 3 reacties

Acht jaar geleden reisde ik er rond: Indonesië. Eerst vier weken met een groep door Sumatra, Oost-Java en Bali, daarna alleen op pad.  Met  lokale bussen reisde ik terug naar Java, stapte op de trein in Kalibaru, overnachtte in Surabaya om de volgende dag de trein te nemen naar Semarang. ‘Neem geen hotel in het lager gelegen deel van de stad’, waarschuwde mijn vader voor mijn vertrek. ‘De hitte is er nauwelijks te dragen’ Zijn advies wimpelde ik weg. Het zou wel meevallen met die warmte. Ik had ooit een zomer in het bloedhete Granada doorgebracht, ik was wel wat gewend. De trein stopte op het station van Semarang. En daar gebeurde iets wat ik nog nooit had gevoeld: ik stapte voor het eerst van mijn leven op een onbekende plek in mijn geschiedenis. Hier was was het dus, waar mijn vader drie jaar van zijn leven had doorgebracht. Onvrijwillig. Gestuurd door een overheid die honderdtwintig duizend mannen in zou zetten voor een verloren zaak. Mannen die er al vijf jaar oorlog op hadden zitten, na de bevrijding van Nederland in militaire dienst moesten en vervolgens jaren van hun leven werden weggestuurd. Niet dat ze dat wisten, het was een vertrek met een open einde. In het tweede jaar van zijn verblijf probeerde mijn vader zich zelf te verzoenen met het idee dat hij misschien wel nooit meer terug zou keren naar Nederland. Communicatie met thuis was er nauwelijks en dan per brief. Eén keer per jaar mocht er worden gebeld. Hij vertelde dat hij ooit aan de haven van Semarang stond. In het tweede jaar van zijn verblijf. Hij vertelde dat hij somber was. En dat hij terugkeek over de zee, naar het land van ooit. Misschien wel naar het land van nooit. En hij vertelde ook dat je dat niet moet doen. Dat je als je somber bent niet naar de horizon moet gaan staren. Dat dat geen zin heeft. De horizon gaf geen antwoord. De zee al evenmin.

Ik verlaat het station van Semarang – het gebouw doet aan het station van Haarlem denken – en voel een  klamme deken op mij vallen, een nauwelijks te verdragen hitte. In het hotel, drie straten verderop zoek ik naar de geschiedenis van mijn vader. De volgende dag bezoek ik de gereformeerde kerk, even buiten het centrum, waar hij orgel heeft gespeeld en de predikant zich over de militairen ontfermde in de belendende pastorie. Ik loop binnen bij Toko Oen, het restaurant dat het Nederlandse verleden nog koestert met onschuldige uitsmijters op de kaart. Ik loop langs de haven met zijn lantaarns uit koloniale tijd. Ik visualiseer mijn vader in dit decor, aan de hand van zijn verhaal. Ik zoek zijn plek. Ik zie hem motorrijden, bevorderd worden tot officier. Ik zie hem terugkeren naar de haven. Hier heeft hij staan mijmeren. Hier lag heel lang een open einde en een onzekere afloop. Hier sta ik nu met zijn verhaal. Het verhaal dat vertelde dat Nederland bevrijd was en nu Ons Indië aan de beurt was. Het verhaal dat vertelde dat het de dure plicht van de militair was om zelf nu bevrijder te zijn. Hij wist dat hij hier kon gaan sneuvelen. Mijn ouders besloten daarom niet te trouwen voor zijn vertrek. Mijn moeder wilde niet jong weduwe worden. Daar aan de havenkant probeer ik me voor te stellen hoe dat moet zijn geweest, op je 20ste al je overlevingskansen te bespreken met de recente geschiedenis van een oorlog achter je.  En ik stel me de vraag of mijn vader dat bevrijdingsverhaal heeft geloofd.. Had hij zich er tegen willen verzetten?  We hadden er niets te zoeken concludeerde hij jaren later. De jaren van zijn jeugd waren heengegaan om nooit meer terug te keren.

Het is een zwarte bladzijde uit de Nederlandse geschiedenis. De Nederlandse overheid heeft daar nooit verantwoordelijkheid voor genomen. Er is in al die 70 jaar geen enkel moment geweest dat de regering heeft erkend dat deze exercitie een foute oorlog was. Met honderdduizend doden aan de Indonesische kant en 6000 aan Nederlandse zijde. Ik verdenk de Nederlands overheid er van de hele Indié kwestie maar op zijn beloop te hebben gelaten. De generatie van militairen sterft nu langzaam uit en met hen de geschiedenis. Maar het zijn juist de dagboeken van de militairen die nu worden gelezen en nieuwe inzichten geven op die periode.

Nederland kan niet langer wegkijken en heeft lang gedaan alsof het verleden er niet is geweest. Met terugwerkende kracht wil dit land perfect zijn en zijn imago van vrijheid en tolerantie over zijn eigen verleden leggen. Het is dezelfde illusie waarmee het hele Nederlandse volk in de stand van verzetshelden wordt gehesen. Het is allemaal niet waar.

En toch: ik heb met grote verwondering door het land gereisd waar nog zoveel sporen van dit verleden liggen. Ook in alles wat er is opgebouwd aan infrastructuur, woningen en fabrieken. Hoe je ook over de koloniale geschiedenis mag denken, het is wel: geschiedenis. En daarin zijn fouten gemaakt, forse fouten. Van de Duitsers kunnen we leren hoe je die onder ogen kunt zien.  Je zou willen dat we in Nederland deze Duitse moed hadden. Die hebben we niet. We zijn laf.

En nu aan de vooravond van het verschijnen van het rapport over deze koloniale oorlog vraag ik me af of we die moed wel hebben. Ik ben bang van niet. We krijgen hier pas moed als de mensen dood zijn. En niets meer kunnen terug zeggen. Maar die dood heeft ook iets van genade. Ik ben blij dat mijn vader het rapport niet meer hoeft in te zien.  Hij is 2,5 jaar geleden overleden. Ik ben trots op hem. Om de levenskracht die hij had. Om het glas dat altijd halfvol was. Om wie hij was voor zijn vrouw, voor zijn kinderen en klein- en achterkleinkinderen. Om zijn groot gevoel van rechtvaardigheid. Om dat korte zinnetje dat hij uitsprak: volhouden, de moed niet verliezen! Waar haalde de man het vandaan? Waar lag zijn kracht om deze wereld niet cynisch de rug toe te keren? Het moet in zijn geloof hebben gelegen. Zijn geloof in God en zijn geloof in mensen. Niet zijn geloof in de regering. Het is wellicht nooit zijn bedoeling geweest, maar mede door hem wantrouw ik alles wat zich regering noemt. Ik wantrouw ook alles wat zich met macht bekleedt. En ik ben meer dan allergisch voor de arrogantie van die macht.

Na vijf jaar Duitse bezetting werd mijn vader drie jaar lang een volgende oorlog ingestuurd. Nooit heeft de Nederlandse regering durven erkennen dat dat een foute beslissing was. Een foute beslissing en een foute oorlog. En mijn grote angst is dat met het verschijnen van het rapport de schuld van alle smerigheid bij de militairen wordt gelegd. En de overheid opnieuw de handen in onschuld wast. Want wie leert ons in dit land moed?

Storm

1 februari 2022 | Door | Geen reacties

Storm raast over Nederland kopt menig nieuwsrubriek bij het passeren van storm Corrie. Ik kijk uit mijn Brabantse raam en constateer dat het hard waait, maar niet stormt. De lariks in mijn tuin, goed voor een bezaaid gazon met takken bij stormkracht, laat maar weinig los. De conclusie is snel getrokken: het stormt niet in mijn tuin of ik woon niet in Nederland. De laatste conclusie klopt niet, de eerste wel.

In de media is er iets merkwaardigs aan de hand. De laatste decennia zijn we in staat o.a. door de smartphone en versnelde communicatielijnen een fijnmazig net van berichten te genereren. Volg het nieuws terwijl het gebeurt had RTL lange tijd als leuze. Je mag verwachten dat dit leidt tot een fijnmaziger nieuwsvoorziening. Maar dat is maar ten dele het geval. De nieuwsmaker moet zich wapenen tegen deze overvloed van berichten en maakt op voorhand keuzes. En legt daarmee op de werkelijkheid die zich gaat ontwikkelen een mal. Dat gebeurde ook met storm Corrie. Nieuwswaardige feiten waren op voorhand de sluiting van de waterkeringen, de nabijheid van de datum 1 februari, de dag dat de stormramp die Zeeland en Zuid-Holland trof in 1953 en de hoogte van de vloed. We zagen dat in de reportages terug, het frame stuurde de verslaglegging.  De kleine berichten van stormschade, een dak van een strandtent, een boom op vijf auto’s, een ingestort bushokje in Rijswijk, zouden de ernst van de storm kunnen minimaliseren, maar deden in het frame het tegenovergestelde. Ze brachten de storm dichterbij, waarvan de schade iedereen kan treffen. Niet het lokale van het feit krijgt in het frame de nadruk, maar het algemene ervan.  Na het zien van de vernietigde auto’s keek ik anders naar de lariks in mijn tuin. Zou deze ook kunnen omvallen? Nieuwsberichten kunnen de eigen waarneming verdringen of op zijn minst de perceptie kleuren.

Uit kleine verhalen kunnen grote conclusies worden getrokken. Aan het begin van de pandemie in 2020 overleed een jonge man in Brabant aan corona.  Met een snelle gevolgtrekking: ook jonge mensen worden door het virus getroffen. Een begrijpelijke conclusie, gezien de paniek en de angst, maar niet veel later bleek dat een onbekende longafwijking de man in kwestie had geveld. Zeer tragisch en  daardoor niet minder erg, maar de eerst conclusie bleek niet te kloppen.

Gebeurtenissen verslaan en deze interpreteren zijn twee verschillende zaken. Het eerste vraagt om onmiddellijke nabijheid, het tweede vraagt om tijd en afstand. In de huidige nieuwsvoorziening worden ze vaak onterecht samengevoegd. Het ‘wat’ van een gebeurtenis wordt begeleid door het ‘waarom’. Maar over dat laatste kan soms alleen maar worden gespeculeerd of een vermoeden uitgesproken. In het geval van de jonge man die overleed was de zin: het zou kunnen zijn dat het virus ook jonge mensen gaat treffen, een sluitende geweest. Berichtgeving vraagt dus om terughoudendheid in al te stellige uitspraken zeker waar het toekomstvoorspellingen betreft. Een heldere scheiding tussen de feiten en dat wat zich uit de feiten kan ontwikkelen is noodzakelijk. Het betekent dat we voor een deel dingen zien, die we in eerste instantie niet begrijpen. Het komt erop aan het voorlopig uit te houden in het ‘niet weten’.

Feit en dat wat zich uit het feit ontwikkelt zijn twee dingen. Toen de regering, op grond van een prognose de laatste lockdown afkondigde, werd er meegedeeld dat er uit de huidige werkelijkheid van het virus, volle ziekenzalen, zich een ergere werkelijkheid, code zwart, zou kunnen ontwikkelen. Het eerste was een feit, het tweede een mogelijkheid. Zoals bij alle maatregelen stuurde het laatste, de mogelijkheid, ons handelen. De prognose kreeg daarmee de functie van het frame dat ons anders naar de werkelijkheid doet kijken. En het veranderde onze blik. Het was in deze verschuiving dat de mensen die naast ons staan, familie, vrienden, gemeenteleden in de kerk, cafébezoekers etc. op afstand diende te worden gehouden. Zij konden een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en voor onszelf. En ook zelf werden wij een potentiële bedreiging voor de ander. Het plaatste ons op afstand, het leidde tot verwijdering en polarisatie. Nu wij langzamerhand uit de lockdowns geraken wordt het tijd terug te keren naar onze eigen waarneming. De andere mens zien als de ander. Vaak ook als de onbegrepen ander, maar niet als degene die ons bedreigt. Dat vraagt oefening en geduld. De lariks in mijn tuin heeft de storm doorstaan. Het heeft hier niet hard gewaaid.

We hebben een plek nodig waar het falen ons niet wordt aangerekend

18 december 2021 | Door | 1 reactie

De coronacrisis brengt ons van golf naar golf. Bestond in het voorjaar nog het optimisme dat we – eenmaal gevaccineerd – onze vrijheden terug zouden krijgen met een terugkeer naar het ‘oude normaal’, inmiddels zijn we wijzer. Maar toch: de boodschap van de regering blijft hetzelfde: we moeten een offer brengen. Maar weten we wel wat een offer is?  

In religieuze zin voltrekt de priester bij een offer  een handeling voor het volk en treedt in hun plaats voor God. Zo kennen we het o.a. uit het Oude Testament.  De plaatsbekleding die de priester uitvoert genereert afstand en ontzag, het offer kan pas worden voltrokken wanneer de heilige ruimte gerespecteerd wordt door bijvoorbeeld stilte en instemmende participatie. De handelingen binnen de medische zorg kunnen in zekere zin met de rituelen van de priester worden vergeleken. Ook de zorg vraagt om ruimte en rust en de medische handelingen vormen een specialisme dat de leek niet in huis heeft. In beide vakken wordt er ook van roeping gesproken, er ligt een waarde in het werk die zich niet in geld laat uitdrukken. Het welbevinden van de medemens en diens herstel staat centraal. Levensbeschouwingen, religieus of seculier, vormen daarvan de bron.

Vorig jaar klonk er ineens applaus in de zorg. Niet alleen in Nederland, maar overal in Europa. Zorgmedewerkers reageerden verbaasd, zij deden toch niet anders dan hun werk? Stilte en ontzag maakten plaats voor luidruchtige aanmoediging. Naar mijn mening werd er hier afscheid genomen van het offer in religieuze zin. Het werk leek nog steeds op de handelingen van een priester, maar in het applaus klonk nu de aanmoediging die de atleet ten deel valt, de sporter die door het publiek achter zijn grenzen wordt gejaagd. Het offer dat het medisch personeel bracht,  het vele overwerk, hun balanceren met de patiënt op de voortdurende  grens van leven en dood werd begrepen als prestatie. Zoals een sporter zijn leven offert voor een prijs, zo nu ook de zorg. En de prijs bestond uit gejuich. Aangejaagd door onze mobieltjes en de sociale media namen we daarbij voor het eerst plaats op hun tribunes. Een programma als Frontberichten liet ons de ernst van de coronacrisis zien maar had als bijwerking dat de ziekenhuizen in zekere zin de stadions werden waar we tot dusver niet werden toegelaten. Afstanden verdwenen. Het publiek zat eerste rang, liet zich horen en wilde naarmate de crisis vorderde steeds meer resultaat zien. En wel onmiddellijk.

De taal die Rutte met betrekking tot de coronacrisis hanteert is die van het sportoffer. Er wordt ons al anderhalf jaar gevraagd een inspanning te leveren aan een sportprestatie gelijk. Nu het afzien, dan de beloning. Er is ons een overwinning in het vooruitzicht gesteld waarvan het inmiddels zeer de vraag is of we die halen. Maar het moet wel, als de besmettingscijfers stijgen falen we als volk. En dat mogen we niet. Zo zitten we in een collectieve prestatiedruk gevangen, waarin we geen andere keuze hebben dan te slagen. Een tweede plaats bestaat niet. (Dat heeft Max Verstappen ons geleerd.) Schieten we tekort, dan ligt dat aan de anderen, aan de allochtonen, aan de antivaxxers, aan de regering of aan de zorg zelf. Het zondebokvirus blijkt al eeuwen onuitroeibaar en maakt nu gebruik van de sociale platforms. Verwijten, bedreigingen en beledigingen zijn inmiddels gemeengoed aan het worden. Iemand moet de schuld hebben. Iemand moet deze dragen. Er ligt een directe relatie tussen het opjagen van de prestatie en het ontsporen van de frustratie.

In mijn onmiddellijke omgeving overlijden de laatste tijd veel mensen aan corona. Dat is verdrietig en angstig, maar een politiek van de prestatie laat daarvoor geen ruimte. De dood van een sporter kan niet anders worden begrepen dan als ultiem falen. Maar een dergelijke notie put een volk uit. Hoe om te gaan met de onvermijdelijke grillen in ons bestaan? Met dat wat wij niet beheersen en waarvan wij niet de oorzaak zijn? Misschien is daar een terugkeer naar het offer in religieuze zin voor nodig. En dan vooral een terugkeer naar het ontzag en de afstand waarmee het offer werd omgeven. We hebben een plek nodig waar het falen ons niet wordt aangerekend. Een plek ook waar er ruimte is voor verdriet en troost.

Sinds een aantal weken leven we met een avondlockdown. Dat heeft vergaande consequenties voor theaters, concertzalen, filmhuizen en kerken. Al die plekken zijn plaatsen van troost, van verwondering en hoop. Van tragedie, van komedie.  De achteloosheid waarmee ze nu worden gesloten zegt iets over onze beschaving, het gemak waarmee Kerstdiensten en – missen worden afgeschaft is verontrustend. We kunnen ons niet afsluiten van onze bronnen. Zeker nu niet, al doet  neoliberale wind die al decennia door onze samenleving waait ons geloven van wel. Kunst is een luxe en religie een persoonlijke keuze. Arme wij.  De strijd tegen het virus kan niet zonder onze verworteling in de tradities die ons leren om het uit te houden met onszelf, om kracht te vinden in solidariteit, om ons te verlossen van onze prestatiedwang en niet in het minst om ons beschaving te leren.

De drang tot omhelzen groeit in het zicht van de dood

6 februari 2021 | Door | Geen reacties

Zaterdagmiddag kwam ik uitgeput thuis van een uitvaart die ik had geleid. Wat was er aan de hand?  Het lag niet aan de bijeenkomst zelf, die met zorgvuldigheid en liefde door de nabestaanden was ingevuld, de muziek was mooi. De beelden en de verschillende bijdragen ontroerden.

Maar ook deze bijeenkomst was andermaal het gevecht met de gewone natuurlijke impulsen: mensen willen aanraken, nabij zijn, een hand vast houden. Elke aanraking kan een besmetting opleveren, elke besmetting een zieke, en elke zieke een dode. Over al ons handelen ligt de doem van een mogelijke beschadiging van de ander en van onszelf. Kun je de wil tot nabijheid niet onderdrukken dan is daar het schrikbeeld van overvolle ic’s, grafieken met zieken en doden, foto’s uit Londen of Bergamo. Daar wil je toch niet aan bijdragen? Nee, natuurlijk. En zo wordt ons spontane – niet in het minst door liefde gedreven – gedrag voortdurend onder kritiek gesteld. In onze goedbedoelde nabijheid schuilt altijd het element van dreiging. Misschien draag je het virus onbewust bij je.  Houd afstand! Ziedaar de bron van de vermoeidheid, een leven waarin elke spontaniteit verdacht wordt en elke handeling om berekening vraagt. De overheid ziet het als haar plicht ons daarbij te helpen en perkt onze vrijheden in. De maatregel slechts één bezoeker per dag toe te staan thuis toont ons andermaal een overheid die de burger niet al te veel vertrouwt. Daarmee dwingt ze onze solidariteit af, maar ten diepste hoort deze solidariteit niet thuis in de wereld van de berekening. Ook liefde huist daar niet.

Natuurlijk moet de overheid met wetten ons gedrag reguleren. Maar een te grote regulering smoort onze eigen verantwoordelijkheid. We worden marionetten die binnen de grenzen handelen omdat daarbuiten straf dreigt.  We verwaarlozen daarbij de notie dat onze waarden voortkomen uit de tradities waarin we zijn opgegroeid. Niet de overheid heeft ons daarin het voorbeeld gegeven, maar de ouders, de school of de religieuze traditie waarin we staan. Die tradities worden momenteel niet geraadpleegd. Haast, paniek en angst voor een derde golf beletten elke reflectie op ons handelen. De medici nemen het voortouw en de politiek volgt. We hebben geen tijd. Dat heeft gevolgen voor ons handelen. Het virus moet worden bestreden, cijfers dicteren daarbij onze werkelijkheid. Elke overleden corona-patiënt is er één teveel. De doden wijzen ons op ons falen, waarbij we onszelf verantwoordelijk houden.

We kijken inmiddels met een medische blik naar de dood. De dood moet worden voorkomen. Iemand die overlijdt is een bewijs van een falend systeem, van een samenleving die tekort schiet. Ik zou ver bij deze opvatting weg willen. Ik zou een pleidooi willen voeren voor een herziening, voor een herwaardering van de dood. Niet om makkelijk te spreken over de mensen die ons ontvallen. De dood doet hoe dan ook pijn. En het is een groot goed dat we de mogelijkheid hebben om te genezen. Maar dat gaat niet tot elke prijs. De dood is het moment dat al ons handelen uit onze handen valt, het natuurlijke einde van onze maakbaarheid. Het valt ons zwaar dat onder ogen te zien. Maar het einde van onze maakbaarheid is niet het einde van onze menselijkheid. Integendeel. Op het moment van de lege handen, bij het onder ogen zien van de dood wordt onze menselijkheid bevraagd. In de stilte van het einde moet het goede handelen worden gevonden. Wat nu? Nu we niets meer kunnen? We treden  noodgedwongen buiten het terrein van protocollen en regelgeving. Er valt geen succes meer te boeken, noch eer te behalen. We worden verslagen en we kunnen ons hervinden. We moeten er terug naar onze bronnen.

Een vrouw van boven de negentig staat voor me. Ze is bang. Ze krijgt het vaccin en ziet op tegen de vaccinatie. Ze trilt. Ik omhels haar.

Gepubliceerd in Trouw, 5 februari 2020

Pauw komt binnen kiest vooral voor leedtelevisie

24 november 2020 | Door | Geen reacties

foto: annemieke van der togt

Jeroen Pauw is terug als talkshowhost en trekt zes maal het land in met het programma Pauw komt binnen. Nu om de mensen in levende lijve te ontmoeten die vaak het onderwerp van gesprek vormden aan de studiotafel van de talkshows. Stilletjes vermoed ik dat het format is ontstaan toen OP1 er voor koos één avond neer te strijken in een kerk in Uden, dat zwaar door het coronavirus werd getroffen. Van de eerste aflevering vanuit het RadboudUMC werd ik al niet enthousiast. Goed, de aflevering was dramaturgisch slim opgebouwd, coronaslachtoffers vertelden hun verhaal hoe ze de ziekte hadden overleefd, daarna kwamen de nabestaanden aan het woord van de mensen die aan de ziekte waren bezweken, waarbij het verhaal van twee zussen die hun beide ouders hadden verloren het meeste indruk maakte. Helaas werd er hinderlijk op de emotie doorgevraagd. Tussendoor vertelden artsen hoe ze met man en macht ten strijde waren getrokken tegen het virus om te eindigen met een oproep van iemand uit zijn ziekbed om toch vooral goed op te passen en de regeringsmaatregelen nauwgezet op te volgen. Veel nieuws  hoorden we daar niet bij, de verhalen waren allemaal al eens verteld en de plaats van de tafel in een ziekenhuis  voegde daar maar weinig aan toe. In de tweede aflevering koos Pauw het verpleegtehuis Lindendael in Hoorn als zijn domicilie en dat werd niet veel beter. In zijn openingsvraag aan de tafel met bewoners, familie, verpleegkundigen en een bestuurder suggereerde hij dat de verpleeghuizen in deze tweede golf misschien weer gesloten zouden worden, terwijl iedereen weet dat één van de lessen die we inmiddels hebben geleerd is om dit ten allen tijde te voorkomen. Daarover bestaat een behoorlijke communis opinio. Een suggestieve vraag dus maar het werkte: de angst voor een nieuwe sluiting opende de gesprekken aan tafel en boden een handvat om nog maar weer eens terug te kijken hoe we de eerste coronagolf hebben doorstaan.

Niet veel nieuws dus en een zoveelste herhaling van zetten waarin we met de coronaberichtgeving zijn terechtgekomen. De aankondigingen van de gasten voorspellen vaak de loop van het gesprek. We weten de meningen van Maurice de Hondt, Ab Osterhaus en Marion Koopmans aan de tafel inmiddels. Een tafel ergens in het land zetten met onbekenden zou een verademing moeten zijn. Toch niet. Dat ligt aan Jeroen Pauw zelf. Zijn toon is vol compassie, begrip en medeleven, maar dat zit hem in de weg. Zeker in een verpleegtehuis waar het juist over het einde van de compassie gaat. Het is de plek waar in het leven het moment aanbreekt van loslaten, met lege handen staan en je overvallen weten door onmacht. Een vrouw vertelde hoe zij haar vader in de laatste uren voor zijn sterven had moeten verlaten omdat haar mondkapje verzadigd was en de volgende ochtend moest horen dat hij ’s nachts was overleden. Het troostte haar dat er toevallig een verpleegkundige bij zijn overlijden aanwezig was geweest zodat hij niet alleen hoefde te gaan.

De oude Pauw van de studiotafel had op dit moment een vraag gesteld aan de bestuurder waarom mensen bij een stervende weggestuurd moesten worden, maar die vraag bleef achterwege. Elke presentatie van individueel leed maakt een kritische reflectie op meta-niveau ongepast. We zagen dat ook al tijdens de eerste golf, toen open gesprekken over omvang en noodzaak van de coronamaatregelen tot zwijgen werden  gebracht door selfie-filmpjes van mensen die op de intensive care bezig waren te overleven. Niet erg kies om dan door te vragen. Maar wat er overblijft zijn de verhalen over onze gang naar de dood, ook bij Pauw. Het resulteert in leedtelevisie en daar hebben we in Nederland inmiddels meer dan genoeg van. Het leven is zwaar, we zijn sterfelijk en ons wacht ooit het einde. Het is niet moeilijk op dat gegeven een programma te bouwen. Ieder leed heeft zo zijn of haar verhaal.

Gelukkig was er een lichtpuntje. Terwijl Pauw de bewoners van het verpleegtehuis voor bleef houden hoe lang de winter was die ons nog te wachten staat en hoe uitzichtloos en onvoorspelbaar de gang van het virus,  gaven zij aan niet in angst te leven. Ze bleken vooral moe te worden van het virusverhaal dat dagelijks over hen wordt uitgestort. Natuurlijk waren ze voorzichtig en één vrouw koos ervoor niemand in haar appartement toe te laten om het besmettingsgevaar in te dammen. Voor het overige vulden zij het leven in zoals dat gaat als je oud wordt. Geen grote vergezichten meer, maar leven bij de dag. Het was de schamele hoop van het programma. Pauw daarentegen was vooral bezig bij de bewoners het memento mori in herinnering te brengen. Waarom eigenlijk? Moet onze al te hedonistische leefwijze worden bestraft? Hebben we behoefte aan strenge dagsluitingen? Zijn erkenning aan het einde van het gesprek dat het zeer waarschijnlijk niet tot een nieuwe sluiting van de verpleegtehuizen zal komen was niet chique. Het maakte de beginvraag tot een vooropgezet trucje. Dat heeft zo’n jongen niet nodig.