Image Image Image Image Image Image Image Image Image

Ferdinand Borger

Pleidooi voor het loflied

11 november 2024 | Door | 1 reactie

Lieve medereiziger,

Eigenlijk wil ik je meenemen in een reisverhaal. In een verhaal met een begin en een bestemming, met een reisdoel om naar te verlangen. Ik wil je meenemen naar een wereld die leidt van voorpret en dromen naar een realiteit die over ons vaardig zal worden. Ik wil je meenemen naar beloofde landen en tochten door woestijnen, naar het uithouden samen als er een tekort aan water dreigt. En we opbeurende woorden spreken als we beiden de weg zijn kwijtgeraakt. Naar zo’n wereld wil ik je meenemen, waar het onderweg gaat van beter naar best. Waar we afgesproken  hebben dat alles wat ons benauwd en knecht, dat we dat achter ons gelaten hebben. En zelf wil ik met jou de reiziger in deze wereld zijn, de planner, de uitdenker en misschien wel de visionair. En soms zullen we dan strijden of we wel de goede kant opgaan, of de bestemming nog wel de juiste is. Maar we zullen er samen uitkomen.

Maar die reis gaan we samen niet meer maken. En ik neem je ook niet meer in het verhaal dat bij de reis past. Het is anders geworden. We reizen niet meer, maar worden meegenomen op een reis. Het is al een tijdje gaande. Sommigen zeggen dat deze reis begonnen is met de aanslag op de Twin Towers, toen ons wereldbeeld begon te schudden, anderen wijzen naar de aanslagen op Fortuyn en van Gogh, toen de wapens het van de woorden overnamen. Weer anderen zoeken de oorzaak in de moslimaanslagen in de Westerse wereld, met name in Frankrijk. Wie de oorzaak weet mag het zeggen, maar langzamerhand heeft het gevoel postgevat dat we niet meer heer en meester zijn over onze tijd, dat ons het gereedschap uit handen is geslagen, het roer niet meer in handen hebben en voortdrijven op een rivier die wilder en woester wordt. We herinneren ons de tijd van de toenemende vrijheid, de steeds liberaler wordende samenleving. En wat gingen we mee in het verlangen de knechting achter ons te laten, de burgerlijke mores te laten voor wat ze waren en de lucht in te ademen die ons deed vliegen en telkens over nieuwe grenzen bracht. Maar nu, nu is er in al die vrijheid een nieuwe wind opgestoken. Een verlangen naar sterke leiders die het volk achter zich aanslepen, zich opwerpen als nieuwe richtingwijzers in onze tijd, met hun taal  die verdeeldheid zaait en haat, met woorden die zich richten tegen mensen die zij vreemdelingen noemen. We zijn het stuur kwijt geraakt en de oorlogen woeden opnieuw aan onze grens. Het ‘nooit weer’, de les die we geleerd hadden na de laatste wereldoorlog, heeft plaats gemaakt voor: het gebeurt opnieuw. Alle verschrikkingen die wij als mensen hebben aangericht vinden weer plaats alsof we niets hebben geleerd.

We worden meegenomen in een nieuw verhaal waarvan wij zelf niet meer de auteur zijn, noch de held die een avontuur beleeft. Het neemt ons mee op de golven van de tijd. En het voelt even bedreigend als de echte golven die ons nu treffen, nu erosie, roofbouw en klimaatverandering hand in hand gaan. Het is dit gevoel, deze rare onmacht dat wij zelf oorzaak zijn en slachtoffer en we bij het zien van rampen niet weten welke rol we moeten kiezen. De aarde keert zich tegen ons, omdat wij ons tegen de aarde keren. We zijn van een machteloze nietigheid in dit alles. En we weten niet waar dit zal eindigen.

Toen ik begon te schrijven aan dit verhaal, kwam ergens op het internet, ik geloof op de website van de Protestantse Kerk de Heidelbergse Catechismus voorbij, waarin de geloofsleer een systematisch onderdak heeft gevonden met drie indelingen: ellende, verlossing, dankbaarheid. Het calvinisme kende al de ellendige staat van de mens die naar verlossing snakt. Ik ben er in mijn jeugd teveel mee doodgegooid om met deze trits nog wat te kunnen. We kunnen elkaar de ellende aanpraten, voortdurend beweren dat we tot niets goeds in staat zijn, niets anders dan zwarte zielen die uit een diepe put gered moeten worden. En toch, bij het zien van het wereldgebeuren, bij de constante stroom van oorlogen en geruchten van oorlogen, bij de taal, bij het schelden, bij de ontwortelde politiek, denk ik soms: klopt het die ellende, is er niet iemand nodig die ons redt, die ons met de haren uit deze werkelijkheid trekt?  Ons keihard toeroept: Mens waar ben je? En dat dan vooral daar roept waar we alle menselijkheid lijken te verliezen. Of dat is in Oekraïne of Gaza, in Ter Apel, in Tweede Kamer, in de straten van Amsterdam en ja soms ook in de kerk, waar het humane en het fatsoenlijke of gewoonweg het ‘prettig burgerlijke’ soms ook in de knel komt.

Wat moeten we met onze ellende, met onze beelden van oorlogen, die ik soms niet meer verdraag te zien?

In haar boek Actieve hoop, zet Joanna Macy ook met de ellende in. Veel uitvoeriger dan in deze overweging beschrijft zij de staat van de wereld. En dat liegt er niet om. De kans dat we op een ramp afstevenen, een grote oorlog of een klimaatramp – er dreigt van alles – is niet denkbeeldig. Je zou ervan weg willen kijken, maar dat wil zijn niet. Wegkijken is geen optie. Het tegendeel moet gebeuren: de pijn van de wereld onder ogen zien. En daar dan door heengaan. Die beweging is niet makkelijk te maken. Hoe verder te komen dan een cynisme dat zich van de wereld afwendt, hoe het leed te verdragen dat zich aan ons opdringt? Weren we de mensen die een appèl op ons doen  niet uit lijfsbehoud? Er is een grens aan het leed dat wij aankunnen.

Joanna stelt voor in te keren tot onszelf. Het zien van het leed leidt niet tot een verharding, maar tot een terugkeer naar het zelf. En dat zelf is dan ons lichaam dat ademt, zonder dat het bewust die adem wil, het is het ritme van de lucht die onze longen voedt, zuurstof verschaft en het leven mogelijk maakt. Het is bij deze beweging die in het zelf plaatsvindt dat Joanna ons terug wil brengen naar de dankbaarheid voor dit leven, voor het vermogen om te ademen, te zien, te ruiken. En het is vanuit die dankbaarheid dat de hoop zich kan ontwikkelen. Maar hoe kan pijn en dankbaarheid zich tot elkaar verhouden?

Of is het zoals mij deze week overkwam dat ik een zwart geworden nagel van mijn vinger trok, slachtoffer van het snelle dichtgooien van een autodeur twee maanden geleden. Een nagel die opeens niet meer bleek te groeien, maar zwarter dan zwart werd. Ik rukte hem van mijn vinger, schreeuwde het uit boven de gootsteen en ontdekte tot mijn verwondering dat er al iets nieuws was begonnen. En dat nieuwe deed pijn. En terwijl ik het bloed van de vinger afspoelde overviel mij de gedachte dat dit toch een heel mooi ontwerp is. Zo’n vinger met zo’n nagel die zich weer vernieuwd. Je moet er maar op komen. Ik vertelde het een dag later aan een vriendin. Hoe kun je nu op het moment van pijn je verwonderen, vroeg ze. Dat weet ik ook niet. Maar ik deed het. Er kan een grens zijn aan de pijn. Er kan een begin zijn van verwondering. En dat kan blijkbaar op hetzelfde ogenblik plaatsvinden. Kan dat het moment zijn waaraan dankbaarheid ontspringt? Misschien. Maar is het genoeg om ons te weer te stellen tegen de dreiging van chaos? Ik denk dat het onvoldoende is.

Ik kan je niet meer meenemen op een reisverhaal. Ik kan je alleen dit vertellen. Dat er diep in mij een verlangen is om een loflied te zingen. Ik weet niet waar dat verlangen vandaan komt. Of misschien toch wel. Ik weet dat het absurd is om te midden van onze wanhoop een loflied aan te heffen. En nog absurder om God daarbij te danken. Te danken voor wat? En toch denk ik dat het moet. Middenin de maalstroom van onze onmacht en onvermogen is het loflied de steen waaraan wij ons stoten. Het raakt ons pijnlijk in onze chaos, in onze dwaaltocht. Het komt niet uit, het stoort ons. Het past niet bij de cynische stemmen die zeggen dat niet de dank maar de klacht hoort te klinken. En toch denk ik dat het moet, dat we er niet aan kunnen ontkomen. Het lied is het omgekeerde van de vloek, die ons naar beneden haalt, veroordeelt en niet meer wil dat wij nog opstaan. Het is het tegengif van de brallende woorden van de haat. Het schreeuwt niet, maar het zingt. Het nodigt uit tot zingen. Misschien met schorre stemmen. Maar het zingt! En laten we alsjeblieft het zingen niet verleren!

En dan inzetten met een psalm, zoals we een gedeelte van psalm 107 lazen in de vrije versie van Huub Oosterhuis. De lof is bij Oosterhuis niet zo groot en klinkt wat zuinigjes: ‘Dank aan Hem, hij is goed. Hij is een vriend voor het leven.’ Maar ook de letterlijke vertaling dichtbij het Hebreeuws mondt niet uit in uitbundigheid: ‘Loof de Eeuwige want hij is goed, en zijn trouw is voor eeuwig.’ Maar ook hier houdt de lof vrij abrupt op. Hoezo? Wie kan dit zeggen? Wie kan er dankbaar zijn? Wie kan er loven? ‘Hoe had ik kunnen zingen’, zegt de psalm. ‘Niets was er mogelijk. Ik was in de macht van mijn kwelgeest. Jij verloste mij. Dat ik kon zingen. Dank aan hem, hij is goed.’ Om vervolgens weer terug te keren naar de verdwaalden, de mensen die in woestijnen ronddoolden, geen woonplaats konden vinden, wegkwijnden van honger en van dorst: angstig kreunende zielen. Het is alsof de psalmist ons opzoekt, naast ons komt staan, vertelt hoe we er voor staan, hoe we neergeslagen kunnen liggen. En het gevoel hebben het bewoonbare huis en de bewoonbare stad kwijt te raken. In de meer nabije vertaling wordt het nog intenser aangeduid: Sommigen raakten de weg kwijt in hun eenzaamheden, op een verlaten weg, zonder een bewoonde stad te vinden.

‘Toen schreeuwden ze naar de Eeuwige vanuit hun ontreddering. En hij bevrijdde hen van hun angsten. Hij nam hem mee op een rechte weg naar een bewoonde stad.’ In de chaos van het dwalen licht er ineens een pad op om te gaan. De bevrijding begint bij de bevrijding van de angst. Hoe anders die te overwinnen dan door te zingen?

Deze zin, dit refrein: ‘Toen schreeuwden ze naar de Eeuwige vanuit hun ontreddering. En hij bevrijdde hun van hun angsten keert een aantal malen terug in de psalm.’

Om dan aan te komen bij de mensen die het meest ontredderd zijn, de sufferds vanwege hun ontregelde en chaotische bestaan, mensonterend vanwege hun tekortkomingen. Het eten staat hen tegen. Ze staan aan de rand van de afgrond. Ze raken aan de poorten van de dood. Oosterhuis betrekt de tekst op onszelf: ‘wij werden gek van onszelf, doodziek van ons leugenleven, ons kijken de andere kant op, ons niet willen weten, ons meedoen.’

En dan weer het refrein:

‘Toen schreeuwden ze naar de Eeuwige vanuit hun ontreddering. En hij bevrijdden hun van hun angsten.’ Maar dan gaat het nog verder: hij stuurde een woord om hen te genezen. En trok hen weg bij de kuil, bij het graf.

Oosterhuis vertaalt het dan nog intenser. Toen heeft in ons midden er één geschreeuwd, in hongersnood. Jij stond aan de groeve en zei: ik zeg je: sta op!

Het woord dat geneest is bij Oosterhuis het woord: Sta op! Kom weg bij de groeve, keer je af van de afgrond. Daarin ligt de kern van het loflied. Het moet worden gevonden door al onze bagger en shit heen. En we moeten het elkaar aanzeggen. Want de bevrijding zal niet altijd onze eigen ervaring zijn, het zal een verhaal zijn dat aan ons is doorverteld, en waarvan wij niets anders kunnen dan het doorvertellen. Soms lijkt het loflied dan ook op een monument, een plek die de herinnering oproept van een voorbij verleden, en al snel weggezet wordt bij de mensen van voorbij. Maar dan ontdekken we: de bevrijding is niet toen, maar nu, de strijd voor recht en vrede is geen geschiedenis maar heden. In al onze moderniteit zijn we verrassend genoeg niet  ver verwijderd van de diepe ervaringen van de psalmist. Het zijn onze eigen ervaringen, van worsteling met onze angsten, verdrukking en vernietiging én met ons verlangen opgetild te worden uit onze chaos. Als we iets leren van deze tijd, is het wel dit: dat we bevrijding en vrijheid niet kunnen verwaarlozen, dat demonisering en dehumanisering zaken zijn die sluimerend onder ons liggen te wachten om toe te slaan. Maar uiteindelijk hebben ze niet te macht. En nemen ze ons niet over.

Is er niet iemand nodig die ons redt, die ons met de haren uit deze werkelijkheid trekt. Ons keihard toeroept: Mens waar ben je? Ja, die is nodig. Maar niet een god om je aan over te geven. Niet een dictator die ons tot marionetten maakt. Die zegt het voor ons op te lossen. Ons terug doet keren naar een slavenbestaan. We zoeken iemand die ons bevrijdt van onze angst. En onze stem weer terug geeft en onze  hoop. Toch denk ik denk dat we hem of haar niet hoeven te zoeken. Omdat wij al lang worden gezocht. En worden weggeroepen bij de afgrond. Om ons dan ergens terug te vinden. Samen. En onder ons zal er altijd weer één iemand  zijn die voorstelt om te gaan zingen. En dan blijkt dat we dat niet kunnen laten. We blijken het niet te kunnen verleren. Het ligt op de adem van onze ziel: loof de Eeuwige die ons bevrijd van ons angsten. En ons weghaalt bij de afgrond.

Het wordt misschien geen groot verhaal meer. Het ontbreekt ons voorlopig nog aan een stip op de horizon, een helder doel voor ogen. We weten niet hoe het zal gaan. We zijn te verward. Maar misschien is wel de grootste troost en de grootste hoop van het Christendom dat de verwarring van Paasmorgen uiteindelijk een grote beweging in de geschiedenis is geworden. Niemand heeft dat ooit kunnen bedenken, laat staan dat we dat begrijpen. En daarom dan maar: wat zingen, de kelen smeren. En lachen en juichen. Na alle tranen. Moge dat zo zijn.

Ferdinand Borger

Overweging uitgesproken in de Keizersgrachtkerk in Amsterdam op zondag 10 november 2024

Verlamming of veerkracht

7 oktober 2024 | Door | Geen reacties

Hoe verlammend is al het nieuws dat er dagelijks op ons afkomt? De laatste decennia is de informatiestroom die we tot ons nemen enorm toegenomen. Naast de officiële media heeft de sociale media zich gevestigd. Was de nieuwsproductie tot dan toe voorbehouden aan de mensen die er hun werk van maken – journalisten, opiniemakers – nu ontstonden er platforms waarop iedereen zijn mening kan uiten. De ‘gewone burger’, kreeg de instrumenten in handen om zelf zijn nieuws te maken. Onder de jonge generatie leidde dat tot de opkomst van ‘influencers’, die in filmpjes hun leven laat zien, hun problemen delen én hun inkomsten genereren door zich te laten sponsoren. Onder de jongste generaties is hun invloed groot. Veelal zijn ze rolmodel hoe te leven, en hoe met je problemen om te gaan.

De overvloed aan informatie die dit alles genereert heeft een grote invloed op ons bestaan. De Belgische psychiater Damiaan Denys liet zich eens ontvallen dat wij aan het ‘infuus van het nieuws’ liggen. De nieuwsvoorziening is niet langer de krant of het journaal van acht uur, maar een doorgaande stroom van berichten die ons via televisie, radio, maar vooral: via onze smartphone bereikt. Hij voerde een pleidooi om dat infuus af te koppelen, onze nieuwshonger te matigen en enige afstand te nemen tot de constante stroom van berichten. Maar dat is eenvoudiger gezegd dan gedaan. In zekere zin is het nieuws ook de smeerolie van de maatschappij, het vormt een gezamenlijke bron tot gesprek, tot meningsvorming, tot het uitwisselen van ideeën.

Maar het kan ook iets anders veroorzaken: angst. Zeker met de ontwikkelingen rondom de oorlog in Oekraïne en het conflict in Israël. Wat het eerste betreft: na 75 jaar vrede in Europa, weliswaar lange tijd een gewapende vrede, is er nu aan de rand van het continent een oorlog waarvan het einde niet in zicht is. En de strijd in het Midden-Oosten zou zomaar uit kunnen groeien tot een veel grotere regionale oorlog. Het zien van al die beelden met de uitzichtloosheid van de conflicten kan een grote angst oproepen én moedeloosheid: we zijn machteloos om er iets aan te veranderen. We voelen ons er klein bij. Maar angst is een slechte raadgever stelt hersenwetenschapper Maren Urner in een video op YouTube. Angst maakt dat we alleen maar op korte termijn een beslissing kunnen nemen, in het Engels aangeduid met flight, fight of freeze: vlucht, vecht of bevries. Hoe dan om te gaan met de grote hoeveelheid berichten? En met alles wat ons daarbij angst aanjaagt?

Daarbij zijn verschillende houdingen mogelijk. We hebben het een aantal jaren geleden in de zingevingsgroepen al gehad over Epicurus, een Grieks filosoof die er een pleidooi voor voerde je niet door gebeurtenissen die zich aan jou voordoen te laten overrompelen. Zijn opvatting ging nogal ver. Als hij aan het strand een schip zag zinken probeerde hij de schoonheid van het zinken in te zien, zonder zich erom te bekommeren dat er op het zelfde moment mensen verdronken. Maar waarom hij zich er om bekommeren als hij aan het feit van het zinkende schip toch niets kon doen? Een andere houding ten opzichte van het leed dat zich aan ons voordoet leert ons het verhaal van de Barmhartige Samaritaan. De man die langs de weg wordt neergeslagen wordt niet geholpen door de priester en de Leviet die passeren, twee mensen die op grond van hun religieuze overtuiging de man een helpende hand zouden moeten toesteken, maar door de Samaritaan, de man waar je niet door geholpen zou willen worden vanwege het feit dat je je in die tijd als Judeeër niet met een Samaritaan hoorde in te laten. Het verhaal leert ons dat het feit dat je er een moraal op na houdt – je naaste liefhebben als jezelf impliceert dat je een gewond mens niet aan zijn lot overlaat – nog niet wil zeggen dat je die moraal ook in de praktijk brengt.  Er kunnen gegronde redenen zijn om niet te helpen, de priester en de Leviet zullen die voor zichzelf ook hebben gevonden, anders hadden ze niet aan de neergeslagen man voorbij gekund.

In beide voorbeelden zit een groot verschil. Het schip bij Epicurus dat voor de kust zinkt, doet dat buiten zijn macht om in te grijpen. Hij kan zich ertoe verhouden door er treurig van te worden of verdrietig, maar hij kiest ervoor om in de beweging van het zinkende schip een schoonheid te erkennen. Bij het verhaal van de Samaritaan is er sprake van een individueel beroep op de passerende medemens. Er wordt een appèl gedaan op degene die voorbij loopt, een roep die om een antwoord vraagt.

Nu gaat het in deze serie zingevingsgesprekken over veerkracht. Laten we die veerkracht eens vertalen met woorden als ‘lef’ en ‘moed’. Daarbij is ‘lef’ ook nog eens het Hebreeuwse woord voor hart. Het heeft iets met bezieling te maken, met je niet afwenden, met de situatie aangaan en daarbij misschien wel een grens over te steken. De Samaritaan doet dat omdat hij de regels, je niet met Judeeërs inlaten, overtreedt. Het appèl van de ander is te sterk. Hij kán ook antwoord geven op dat appèl omdat hij bij machte is om te handelen. Hij kan daadwerkelijk de situatie van de man veranderen. En is dus niet machteloos.

Bij het zien van veel nieuwsberichten momenteel, de constante stroom van oorlogsberichten gebeurt er iets merkwaardigs met ons. De camera’s brengen ons vaak tot op de huid van de slachtoffers. We lijken daarbij de nabije naaste te zijn, maar zijn dat niet. En dat roept een gevoel van onmacht op. Het is niet alleen dat we te klein zijn om een oorlog op te lossen, we kunnen het ook niet omdat er fysiek een grote afstand tussen ons en het slachtoffer is. Die onmacht kan ons verharden en levert ons ook geen veerkracht op. Integendeel, het doet ons de ogen afwenden, de nieuwsconsumptie beperken, of ons helemaal afzijdig houden. De grootste valkuil, zo je wilt de grootste verleiding is die van het cynisme, dat ervan uitgaat dat we ons buiten de werkelijkheid kunnen plaatsen waarin we leven. Een cynicus hardt zich af, is niet veerkrachtig maar bot met een schild van oordeel en veroordelingen. Ten diepste is de cynicus ook eenzaam.

Hoe kun je veerkracht ontwikkelen? Ik denk op al die momenten waarop je als mens ziet dat je in staat bent om te handelen. En om te kunnen handelen is het van belang dat je weet hebt dat je houding kan veranderen. De Samaritaan zal in het verhaal ontdekt hebben dat de man er erger aan toe was dan hij aanvankelijk dacht. Bij de herberg aangekomen waar hij de man onderbracht liet hij geld achter zodat anderen voor hem zouden kunnen zorgen en de herbergier zich blijvend over de man zou kunnen ontfermen. Zijn grensoverschrijdende daad in het helpen van de man, maakte de andere mensen ook tot helpers. Weliswaar doordat ze ervoor betaald kregen, maar dat maakt niet uit. Ze droegen er samen aan bij dat de man weer op weg kon gaan. De beweging die de Samaritaan op gang bracht is tegenovergesteld aan die van de cynicus. Hij onderneemt actie en erkent in die actie ook zijn beperkingen: hij kan niet alles. Daarmee zet hij een beweging in werking. Niet de beweging van je terugtrekken, maar een hand uitsteken. En dat is meer dan voldoende. De veerkracht om te reageren op de situatie roept de veerkracht van anderen op. Misschien waren ze zich er geeneens van bewust dat ze die hadden, maar hij blijkt er wel degelijk te zijn. Niet alleen de houding van de Samaritaan kan veranderen, ook de houding van de anderen. Daarin openbaart zich de hoop.

Als antwoord op de vraag hoe wij ons kunnen verhouden tot de overvloed van ellendige berichten die ons overspoelen zou je als antwoord kunnen geven: door binnen jouw mogelijkheden iets aan deze wereld te veranderen. Maar misschien moeten we toch iets verder kijken. In deze tijd wordt regelmatig de vergelijking met de jaren dertig gemaakt. Historicus Hans Blom,  die onlangs te gast was in het AD-café, waarschuwde ons daarmee op te passen, de geschiedenis herhaalt zich niet, ook niet de onze. Toch kan ik mij terugkijkend verbazen over de ontwikkeling in die jaren. Hoe kon Nederland (en niet alleen Nederland) in de jaren dertig zó wegkijken van de ontwikkelingen die er in Duitsland gaande waren? Vanaf 1933 werden Joden al uit het openbare leven verdreven, de Kristallnacht op 9 november 1938 was een ongekende golf van terreur tegen Joden. Het antisemitisme werd overal gepreekt tot in de kerken toe. Voelden mensen zich te onmachtig om hier tegenop te treden? Overspoelde de politieke en economische situatie hen zoals ons nu de ontwikkelingen in de wereld overspoelen? We kunnen er niet achter kijken. Verlammende angst zal een rol hebben gespeeld, zeker toen het land bezet werd door de Duitsers. Toch lukte het de mensen die in verzet kwamen zich niet door de angst te laten beheersen. Zij zochten niet allen naar de mogelijkheid om te handelen – dat ook natuurlijk – maar werden in eerste instantie gedreven door een motief om te handelen: het niet langer kunnen verdragen dat er onrecht werd aangedaan aan mensen die, net als ieder ander, het recht hebben om te leven, om te bestaan. Het handelen werd dus gedreven naar een verlangen om recht. En ik denk dat dat verlangen onderhouden moet worden, zo je wilt: constant opnieuw gevoed. En dat daarvoor niet zozeer uit de nieuwsvoorziening geput moet worden, maar uit de religieuze en filosofische bronnen die onze cultuur rijk is. Het is daarom goed om in kringen samen te komen, kerkgang kan doorgaans ook geen kwaad, niet om je af te sluiten maar op het spoor te komen van dat verlangen naar recht, het verlangen naar heling van alles wat wordt geschonden. Het is dus niet alleen het appèl dat een ander op je doet. Het is ook weet hebben van een intrinsieke motivatie, een bezieling die we met lef aan kunnen duiden. Hij brengt je soms over je eigen grenzen. En doet je ontdekken dat we verre van onmachtig zijn.

Dit blog werd geschreven voor de zingevingsgesprekken die  in  de Agnus Dei-kerk in Waalre worden gehouden.  Voor  meer informatie: http://www.adkerk.nl/zingeving/            

Paradise lost

19 september 2024 | Door | 1 reactie

Met moeite onderdruk ik mijn cynisme als ik zie dat juist rond Prinsjesdag Ter Apel het aantal asielzoekers niet kan opvangen. Nee, ik mag niet denken dat dit is geënsceneerd, daarvoor heb ik geen enkel bewijs. Maar het akelige gevoel bekruipt me wel dat het gesol met mensen de nieuwe regering goed uitkomt. Dit is hier is hét probleem in Nederland. Dat wat Willem Alexander in Den Haag uitspreekt wordt direct geïllustreerd met Ter Apel. In één adem wordt de asielcrisis, want zo moeten we het nu gaan noemen, als de eerste dominosteen genoemd die alle ander problemen in dit land veroorzaakt: woningnood, mestoverschot, stikstof, het heeft allemaal te maken met de instroom van de mensen die we hier niet kunnen herbergen. Ons land is vol, overvol! Mensen voelen het als een crisis, zegt Schoof en daarmee wordt het woord gelegitimeerd . Het is duidelijk: hij is de spreekbuis van Wilders. Wat je voelt is ook een feit. En dat is waar, maar niet een feit om politiek op te bouwen.

Zo zijn we in het land van het gevoel terecht gekomen. Het voelt niet goed hier. En dat gevoel heeft een oorzaak. Maar om die oorzaak te vinden, moeten we weg uit het gevoelsland en op zoek naar de feiten. Elk probleem kent ergens een oorsprong, een moment dat het mis is gegaan, de trein uit de rails is gaan lopen. Er is een breuk ontstaan. En in het ergste geval: er is een overtreding begaan. De christelijke traditie heeft in navolging van het Jodendom in het oerverhaal dat men belijdt direct in het begin de overtreding onder ogen gezien. En de protestantse theologie is zelfs vanuit de breuk gaan denken. In ons bestaan ligt een barst, een paradijselijke breuk. Het is ooit begonnen met het eten van de vrucht in het paradijs. De mens verbergt zich uit schaamte. Maar in hetzelfde verhaal klinkt de stem van God. Mens waar ben je. De geschiedenis van de mensheid heeft zich op deze dialectiek van verbergen en geroepen worden ontwikkeld. De breuk van het begin is niet het einde. Er is telkens een stem die de mens weer tot de orde roept, weg uit zijn zelfgekozen dehumanisering. Mens, waar ben je klinkt in de mond van de profeten, in de mond van Jezus. En als het goed is ook uit talloze monden in onze samenleving. De politiek van de laatste decennia, en zeker de politiek onder Rutte heeft de oorzaak van veel problemen niet willen onderzoeken. We leefden niet in het land van de breuken, maar in het land van de gaafheid. En woningnood, mestoverschot, klimaatcrisis zijn nu problemen geworden die zich als onoplosbaar voordoen. Maar in plaats van een grondig onderzoek te starten naar de verantwoordelijkheden die men al die tijd naast zich neer heeft gelegd, worden er nu schuldigen aangewezen: Asielzoekers en arbeidsmigranten. En sluipenderwijs wordt daarbij dehumanisering ingezet. Vorige week logeerde een vrouw uit Mongolië een week lang bij mij in de pastorie. Zij dreigde op straat te worden gezet en ik verleende haar voor een aantal dagen onderdak. Ze bleek hier op een toeristenvisum te zijn gekomen, had in korte tijd overal werk gevonden in de huishouding – mensen dienen zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en dat schept een grote vraag naar hulp  – maar heeft geen recht om hier te zijn. Zo ontstaat er een derde klasse in ons land. Naast die van de haves en de havenots, de mensen zonder rechten, van wie wij wel gebruik maken. Ik classificeerde haar met de term gelukszoeker, een term die ik zelf nooit heb bedacht. En deed haar daarmee onrecht. Een volgende stap, en dat wil deze regering, kan zijn dat we haar als schuldige gaan aanwijzen. Schuldig aan de problemen die wij weigeren op te lossen.  Daarmee hoeven we onszelf niet onder ogen te zien. Anderen betalen daarmee de prijs voor onze onwil. Het lost niets op. Het maakt ons allemaal minder mens.

I.M. Jean-Christophe

19 juli 2024 | Door | 4 reacties

Clamecy heette het stadje waar ik een huisje had gehuurd. Bij het middeleeuwse centrum aan de sluis in het Canal du Nivernais. Ik was juist aangekomen, de verhuurster had me het pand laten zien, ik haalde de auto leeg, ruimde de kasten in en stond nu op straat. Jean-Christophe kon ieder moment komen. Uit Parijs. Een auto reed de kade op met 75 op de nummerplaat. Er stapte een man uit. Hij keek zenuwachtig rond. Dit moest hem zijn. Hij leek niet op de foto op de site. Ik zou een weekend met hem doorbrengen. We zouden de omgeving gaan verkennen. Wandelen. Eten. Kennismaken. Niet met deze man gaat er door mij heen. Alsjeblieft, niet met deze man. Ik verstijfde. Ik keek de man aan. De man keek niet terug. Misschien was hij het toch niet. En was hij een andere Parijzenaar met een afspraak op dezelfde tijd en zelfde plek. Zeer toevallig dat wel. Ik klampte mij aan de gedachte vast. Na twintig minuten vertrok hij. Ik bewoog weer. Ik ging het huis binnen. Dan maar alleen dit weekend, sprak ik mijzelf toe. Beter alleen, dan met deze man die zijn ware gezicht niet durft te laten zien. Er was iets van opluchting. Toen stopte er een auto. Ik keek uit het keukenraam. Er stapte een kleine man uit de auto. Kaal. Bewegelijk. Dit was hem: Jean-Christophe.

De auto werd leeggehaald en de verhalen begonnen. Over zijn werk op een ministerie in Parijs, over zijn huwelijk dat gestrand was, zijn drie kinderen, waarvan een tweeling: twee meiden. Over zijn coming-out die alleen maar binnen een kring van gelijkgezinden werd gedeeld en voor de familie onbekend bleef. Over het geheime leven waarin vluchten en verbergen de werkwoorden waren en het onrustige zoeken naar een maatje. Het gezin had hij achtergelaten in Bretagne, Parijs had hem opgeslokt in al zijn anonimiteit. Hij  had een appartement aan de rand van de stad gevonden in l’Haÿ-les-Roses, vier hoog met een uitzicht op een heuvel en boven de horizon het topje van de Eiffeltoren. We liepen Clamecy in met het kleine Middeleeuwse centrum waaraan het verval knaagde, dronken bier op het terras, keerden huiswaarts en gingen de keuken in voor het diner. Niet veel later zaten we op de plastic stoelen in de merkwaardige langgerekte tuin, waarvan het einde totaal overwoekerd was. In de schuur vonden we een barbecue die we de volgende dag zouden gebruiken. We trokken een fles wijn open. Ik vroeg me af in hoeverre deze hele ontmoeting clichématig was, volgens een voorgeschreven script, met mijzelf in één van de hoofdrollen. Er was een diepgaand verlangen te figureren in een Franse film, waarvan ik meende te weten hoe dat moest, ik speelde mijn Franse rol, zocht in mijn herinneringen naar Franse ervaringen dertig jaar geleden en vond mijzelf terug bij het eerste Franse diner waar ik te veel wijn dronk. Mijn prille Franse woordenschat verdronk. Er was een verlangen naar een scenario met een duidelijk plot, de ontmoeting als het motorisch moment en dan de ontwikkeling van een romance, met al de te overwinnen barrières, de talen en culturen die elkaar soms begrijpen maar ook diepgaande verschillen blootleggen. Ik weet niet wat ik wilde op dat moment. We dronken onze wijn. We sliepen.

De volgende ochtend was de tuin te koud, maar op het balkon scheen de zon. Ik haalde croissants en pains-au-chocolat, wipte de buurtsuper binnen, een vriendelijke variant van de megagrote grandes surfaces, kocht fruit en jus d’orange. We aten. We maakten plannen. Ik stapte bij Jean-Christophe in de auto. Hij reed hard. We bezochten Bazoches, een kasteel in de buurt. Jean-Christophe leidde mij door zalen en geschiedenis en liet mij zien hoezeer een Fransman verankerd is in zijn cultuur. We keken uit een raam en zagen in de verte Vezelay liggen bovenop een heuvel. We reden terug naar huis, kochten worst, aardappelen, rijst en wijn bij de grote Leclerc en haalden de barbecue uit de schuur. De volgende dag werd Vezelay ons doel, we klommen in het stadje omhoog naar de St. Madeleine die gesloten was voor een concert dat op de Franse Radio werd uitgezonden. Beiden drukten we ons oor tegen de kerkdeur. Binnen klonk muziek en applaus. Zo moet het in de hemel klinken zei ik. Jean Christophe zei niets. Katholiek van huis uit, maar al jarenlang agnost, vertelde hij. Ook de kinderen werden niet religieus opgevoed. De muziek was evenwel mooi. Zondagavond namen we afscheid, het was zeker vier uur rijden terug, we spraken af elkaar weer te zien. De auto werd ingepakt en hij vertrok. We hielden contact. Een half jaar later belde hij bij mij aan. Het werd twee dagen Nederland, een bezoek aan Den Bosch, een wandeling door Eindhoven en de verkenning van een aantal restaurants. En eindeloze gesprekken in het Frans, waarvan naarmate de tijd vorderde ik des te meer genoot. Hoe rapper het uit mijn mond rolde, hoe meer ik mij opnieuw verplaatste in mijn Franse filmscenario. Taal is een voertuig om te reizen zonder van je plaats te komen.

Zes maanden later reisde ik op de terugweg van een vakantie bij Cluny naar l’Haÿ-les-Roses, aanschouwde met eigen ogen het uitzicht richting Parijs, en ontdekte de Eiffeltoren aan de horizon. We aten crèpes in een restaurant in het dorp, liet mij de Franse menukaart uitleggen, die ik na al die jaren nog steeds niet doorgrond, en trokken thuisgekomen nog een fles wijn open. De volgende ochtend vertrok Jean-Christophe al vroeg naar zijn werk, ik nam de RER naar Parijs, slenterde langs de Seine en liet me meevoeren in de dromen die ik dertig jaar geleden had: Nederland de rug toe te keren en in Frankrijk gaan wonen. ’s Avonds werd er een diner samengesteld uit de resten van de lunch van de vorige dag. Opnieuw wijn en daarna slapen. De trein naar Amsterdam vertrok vroeg de volgende ochtend.

Begin april dit jaar was ik opnieuw in Parijs met mijn beste vriend. We liepen in twee dagen 40 kilometer, we haalden herinneringen en dromen op, bezochten een dienst in de protestants kerk l’Oratoire du Louvre waar ik twee keer met een koor uit Versailles voor de radio gezongen had tijdens mijn Franse jaar. Ik laafde me aan het sobere Franse protestantisme met zijn nadruk op woord en taal, de psalmen van Calvijn in het Frans en de hartelijke ontvangst na de dienst. Nadat mijn vriend in de middag vertrokken was naar Nederland, belde ik Jean-Christophe. Hij vroeg me die avond langs te komen. Ik nam de RER van St. Michel naar Bourg-la-Reine, we misten elkaar bij het station en vonden elkaar onderweg naar zijn huis. Het appartement was rommeliger dan eerst, de tafel was dwars in de kamer gezet, er lagen boeken en kranten verspreid over de vloer. In een hoek lag een matras van een logé. Hij vertelde veel weg te zijn en had voor zijn werk twee weken een bezoek gebracht aan Reunión, één van de Franse overzeese gebiedsdelen. Er klonken verontschuldigingen van zijn kant want er was geen eten in huis. Ik zei dat het niet erg was, dat ik zomaar kwam binnenvallen en dat we niets hadden voorzien. We aten nog wat laatste crackers. Hij vroeg mij te blijven. Ik bleef. De volgende ochtend stond ik vroeg op het station van Bourg-la-Reine, als een echte banlieusard. De zon scheen door een dunne mist. Dit had mijn leven kunnen zijn, als ik dertig jaar geleden anders had besloten. Ik bemerkte weemoed, die snel verdween toen ik nog net een staanplaats in de trein vond. Op het Gare du Nord nam ik  de trein terug naar Nederland. We zouden in de zomer opnieuw afspreken.

Vanmorgen kreeg ik een appje van één van zijn vrienden. Jean-Christophe is afgelopen maandag, 8 juli omgekomen bij een auto-ongeluk. Hij stond bij Orléans op de vluchtstrook van de autosnelweg en is gegrepen door een vrachtwagen. Hij was op slag dood. Ik lees het bericht en hoop dat het niet klopt. En bizar genoeg bedenk ik een scenario: Misschien wil hij breken met het leven waarin hij onrustig op zoek was naar zijn identiteit. En bij niemand echt rust vond. Ook niet bij mij. Of misschien is hij teruggekeerd naar zijn gezin. Naar de tweeling die flink te lijden had van de lockdowns tijdens corona. Hij wil opnieuw beginnen en breken met dit bestaan. En daarom dit bericht. Zoiets. Ik wil een scenario voor hem schrijven waarin hij zijn rust vindt. Maar het bericht blijkt te kloppen. Hij is er niet meer. Dan ontdek ik een nieuw soort verdriet. Ik rouw om een date. Ergens werd hij een vriend. Ik deelde een verborgen leven.

 

Clamecy était le nom de la ville où j’avais loué une maison de vacances. A proximité du centre médiéval juste à coté de l’écluse du Canal du Nivernais. Je venais d’arriver, la propriétaire m’avait montré le chalet, j’avais vidé la voiture, jeté toutes mes affaires dans les placards et me trouvais enfin dans la rue. Jean-Christophe pouvait venir à tout moment. De Paris. Une voiture s’engageait sur le quai avec le 75 sur la plaque d’immatriculation. Un homme sortait. Il regardait nerveusement autour de lui. Ce devait être lui. Il ne ressemblait pas à la photo sur le site. J’allais passer un week-end avec lui. Explorer la région. Marcher. Se faire connaître. Pas avec cet homme ! , je pensais, S’il te plaît, pas avec ce type. Je sentais un frisson. Je regardais l’homme. Il ne me regardait pas. Peut-être ce n’est pas lui après tout. Peut-être c’est un autre Parisien avec un rendez-vous au même moment et au même endroit. Quelle drôle de coïncidence ! Je m’ accrochait à cette pensée. Après vingt minutes, il s’en allait. Je me sentais soulagé. Je rentrais dans la maison. Seul le weekend, je me disais, je suis seul le weekend. C’est mieux que de passer les jours avec un mec qui cache sa mine. Puis une voiture s’arrêtait. Je regardais par la fenêtre de la cuisine. Un petit homme sortait de sa voiture. Imberbe. Energique. C’était lui : Jean Christophe.

La voiture était vidée en il commençait à raconter. De son travail dans un ministère à Paris, de son mariage échoué, de ses trois enfants, dont des jumeaux : deux filles. De son coming-out qui n’avait jamais atteint sa famille et ses proches, de sa vie secrète dans laquelle fuir et se cacher étaient les verbes dominantes. Il avait quitté sa famille en Bretagne. Paris, en tant que ville, lui avait offert son anonymat. Il avait trouvé un appartement en banlieue, à l’Haÿ-les-Rose, dans un batiment au quatrième étage donnant vue  sur une colline. Le sommet de la Tour Eiffel se montrait au-dessus de l’horizon.

 

Trump stond op, alsof God er de hand in had

18 juli 2024 | Door | Geen reacties

Vliegensvlug stond Trump na de aanslag op. We zagen een bebloed oor. En we zagen een vuist richting hemel. Dit wordt het plaatje wist hij. En dat klopte. De volgende minuten verspreidde het beeld zich over de wereld. Iconisch werd er gezegd. En ook dat klopt. Iconen kennen geen rijpingstijd meer. Ze zijn of ze zijn niet. Dit beeld werd het direct. We zagen ook een beeld van de schutter, een lichaam boven een dakrand. En we zagen niets van de man die vol werd geraakt: de ex-brandweerman die het leven liet. Hij verdween.

De vuist toonde Trump als de overwinnaar. Ik had dood moeten zijn stelde hij, maar ik leef. Hij stond op. De veiligheidsmensen konden hem niet tegen houden, zoals de grafsteen Jezus de weg naar buiten niet kon beletten. Alles in dit beeld is iconisch en refereert aan de religieuze beelden die onze cultuur dragen. Trump weet dat. Hij speelt ermee. Of je wilt of niet.

Er gebeurt hier iets gevaarlijks. In het uitwissen van het lot van de ex-brandweerman verdwijnt de dood in dit gebeuren. Trump had het er geen moment over. Je kunt aan het sterven voorbij, laat hij zien. Fight, fight, fight. Daarmee dringt de icoon van de overwinnaar zich op de voorgrond. Het gaat om hem, hij mocht klaarblijkelijk nog niet dood. Hij heeft nog een missie te volbrengen en is er voor een hoger doel: president worden. Ook hier kan uit protestantse theologische vaatjes worden getapt met de leer van de predestinatie: Trump is voorbestemd, de kogel heeft hem slechts geschampt. God heeft hem gered.

Zo incorporeert de icoon van de overwinnaar de dood, als zijnde niet meer van belang. En dan gebeurt er iets cruciaals: in het etaleren van de overwinning en het opschorten van zijn sterfelijkheid weet Trump zijn aanhang te vangen. Zij zien in hem een mythische figuur in wie de grens tussen leven en dood is vervaagt.

Een deel van zijn volgers wil tot die mythe behoren. Het is die aantrekkingskracht van de mythische redder van het vaderland die in de twintigste eeuw honderdduizenden de dood heeft ingejaagd. Met de icoon van de overwinnaar voor ogen zagen heel wat aanhangers van welke politieke stroming dan ook nauwelijks het gevaar van hun eigen dood. Die blinde trouw aan de sterke leider motiveerde ook de bestormers van het Capitool, waar vier van Trumps aanhangers omkwamen. De dood is dan inmiddels verheven tot offer: een offer voor een hoger doel. Zo vermijdt men om de zinloosheid van het sterven onder ogen te zien.

Tegenover Trump staat president Biden. Hij is niet de iconische overwinnaar. Integendeel, we zien een man bij wie de ouderdomsaftakeling heeft ingezet, aan wie je het bestuur van de Verenigde Staten niet meer kan toevertrouwen. Anders dan bij Obama, die een iconisch beeld van zichzelf schiep gepaard aan de leuze ‘Yes we can’, ontbreekt het Biden aan een dergelijk beeld. En in plaats van zijn eindigheid onder ogen te zien, overschreeuwt hij zichzelf en verschilt daarbij weinig van zijn tegenstander: beiden witte oude mannen die menen dat ze onmisbaar zijn. Voor de naoorlogse generatie die zichzelf altijd centraal heeft gesteld is dat wellicht het moeilijkst: inzien dat de wereld zonder hen verder gaat.

Het was altijd Bidens kracht, dat hij uit eigen ervaring wist wat verlies en dood voor kiezers betekenen. Hij heeft tenslotte zelf een zoon verloren. Ook dáárvoor biedt de christelijke traditie krachtige beelden. En in zijn empthische rede na de aanslag op zijn rivaal, waarin hij de doden die vielen wél noemde, zou je een glimp kunnen opvangen van de pieta, van de herkenbare tranen om de dood van een onschuldige, van een zinloos sterven. Maar de kracht van die barmhartigheid is Biden kwijt, nu hij zelf het voorwerp van medelijden is geworden

Gepubliceerd in Trouw, 19 juli 2024

Laat niemand het lef hebben de stilte op de Dam te verstoren

3 mei 2024 | Door | Geen reacties

Na de voorstelling in de Duitse Opera in Berlijn sta ik opeens met een glas wijn in de foyer naast twee plaquettes met namen. Het is een lijst met Joodse kunstenaars en medewerkers die in 1933 werden ontslagen na Hitlers machtsovername. Het operabedrijf draaide na hun verwijdering gewoon door. Raszuiverheid werd de norm, uitsluiting gemeengoed. Hun ontslag zou het spoor naar uitroeiing worden. Aan dat spoor kun je wennen wanneer de uitsluiting jou niet treft. Geruisloos hadden de namen van deze mensen uit de geschiedenis kunnen verdwijnen, maar tenminste één iemand heeft dat voorkomen.

Twee dagen eerder stond ik in Dresden op de plek waar op 9 november 1938 de synagoge in brand werd gestoken tijdens de Kristallnacht. Van geruisloosheid was geen sprake meer, er werd grof en sadistisch geweld ingezet. Er ontstaat een glijdende schaal van uitsluiting naar uitroeiing wanneer er een rechtvaardiging wordt gevonden die de vernietiging in alle redelijkheid legitimeert. Bij het uitbreken van de oorlog beschikte Hitler over een menselijke vernietigingsmachine, voorbij aan het denken, voorbij aan de zelfkritiek. De mythe van de collectieve vernedering genereerde een perverse collectieve kracht.

Tachtig jaar later maakt het ‘nie wieder’ plaats voor ‘het kan weer gebeuren’. En inderdaad: dat kan. Via ogenschijnlijk onnozele talkshowtafelpraat – een geboren Ethiopiër kan geen Fries zijn – naar de uitsluiting van asielzoekers en vreemdelingen, naar het massaal stemmen op één man die pretendeert een partij te zijn. Waarom leggen wij onze toekomst in de handen van deze enkeling die schreeuwend oppositie voert, onze democratie van binnenuit aanvalt en nu al zes maanden onze politiek gijzelt? En waarom nog meer macht aan hem geven bij de Europese verkiezingen? Naar welke verlosser verlangen wij hier? Het moet luiheid zijn dat ons drijft, of onverschilligheid, lethargie of decadentie.

Laat niemand het lef hebben om op 4 mei de twee minuten stilte op de Dam te verstoren. Het is tijd voor een diepgaand zelfonderzoek. Niet de Palestijnen, niet Israël en ook niet Oekraïne en Rusland, maar wij, wij moeten aan de bak. Grondig gaan nadenken waar wij ons bevinden op de schaal van het uitsluiten. En ons bewust worden met welke perverse mechanismes wij momenteel spelen. In de foyer van de Duitse Opera zag ik hoe de illusie kan postvatten een volk
wel te kunnen missen. Dat wat vernietigd wordt kan definitief verdwijnen. En worden vergeten. Daartoe zijn wij in staat. Dat is een gruwelijke wetenschap. Daarom: 4 mei twee minuten stil op de Dam. Doodstil.

Gepubliceerd in TROUW, 3 mei 2024

Breuk/Tranen/Vrede

18 maart 2024 | Door | Geen reacties

BREUK
Het is, denk ik, een daad van bevrijding om een cruciaal element uit de christelijke theologie – en nog meer uit de protestantse dogmatiek – uit de mottenballen op te diepen. Ik weet niet of jullie daar aan willen, dat maakt me eigenlijk ook niet zoveel uit, want ik denk dat het moet. En ik denk ook nog dat het heilzaam voor ons is om dat te doen. Ik doel op het gegeven om onszelf te denken vanuit de totale breuk die er in Genesis plaatsvindt tussen de mens en God en de mens en de wereld, de breuk waarbij de mens beeld en gelijkenis van God verliest in het eten van de ene appel. In de ene handeling, in deze ene hap van Adam verklaart het begin van Genesis de oorsprong van het kwaad. Dat kwaad ligt niet in de schepping zelf besloten. Nee, van de schepping zegt God dat deze goed is, zeer goed zelfs. Ik denk dat het goed is om onszelf vanuit de breuk te denken. Niet omdat breuken fijn zijn, dat zijn ze niet: in elke breuk zit iets van een verloren paradijs, maar het sluit wel aan bij onze werkelijkheid, waarin de gebrokenheid zich aan ons opdringt in verhalen en beelden, in berichten van oorlog en polarisatie, in taal die anderen uitsluit, in onmin, in verkettering. Ik geef toe dat het niet makkelijk is om vanuit de breuk te denken, vanuit het kapot. Maar ik denk dat het moet. Denken vanuit de breuk zet de hoop onder kritiek die ons decennialang naar voren heeft gestuwd, naar rijker, naar meer, naar beter. Het voerde ons weg van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, dat enorme zwarte gat in de geschiedenis dat ons liet zien tot welke onmenselijkheid wij in staat zijn. Verward en gebroken door de onvoorstelbare vernietigingskracht van de fascisme, met in het hoofd de woorden ‘dat nooit meer’, werden wij voortgedreven door de hoop op een betere toekomst. We groeiden in welvaart, we werden rijker. Generaties na ons zouden het beter krijgen. En zo is het lang geweest. Er kwam een grenzeloze groei, waarvan in de jaren zeventig met de Club van Rome al werd gezegd dat deze niet zou kunnen blijven bestaan. Maar we negeerden het. Wat ons voordreef was de hoop. De hoop op een betere wereld, hoop op een eerlijke verdeling van de welvaart, hoop op een wereld zonder kernwapens: de hoop kende vele gezichten. Maar was dat eigenlijk wel hoop? De Franse filosoof André Comte-Sponville stelt dat we hoop met optimisme zijn gaan verwarren. Optimisme is de ‘kop op’ houding, het tegen elkaar zeggen dat het beter wordt, dat we groter groeien, dat we welvarender worden. Optimistisch zou het rendement van mijn lijfrentepolis zijn die mij twintig jaar geleden werd aangesmeerd. (hetgeen dus niet zo is) Optimisme, stelt Comte-Sponville heeft onterecht de plaats van hoop ingenomen. En als we nu rondkijken in de wereld is er niet zoveel reden tot optimisme. Ik hoef het eigenlijk niet te noemen. We weten het allemaal. Oekraïne, Gaza, Jemen, de brandhaarden in de wereld zijn talrijk. Wanneer je de beelden op je in laat werken je dan blijft er weinig over van een optimistisch mensbeeld.
Maar als er al zoveel is om over te somberen, waarom de wereld dan ook nog eens denken vanuit de breuk? Nou, wel hierom: de breuk gaat uit van de relatie. En die relatie gaat weliswaar kapot, maar: in den beginne was er de relatie. De relatie gaat vooraf aan de breuk. Waarom die relatie dan centraal stellen? Omdat ik denk dat heel veel van ons optimisme na de oorlog, de enorme vergroting van onze welvaart, de grenzeloze groei, het steeds meer gericht zijn op jezelf, op jou al individu, de wetenschap dat je alles uit het leven moet halen omdat het maar kort is omdat er geen hiernamaals meer wacht, dat dat hele optimisme niets meer met de relatie van jou tot de wereld en van jou tot God te maken heeft. Denken vanuit de breuk heeft niet tot doel om ons tot neergeslagen mensen te maken, die ook nog eens tot niets goeds in staat zouden zijn, maar om te onderstrepen en te belijden dat wij mensen in relatie zijn, totaal afhankelijk van relaties, verweven met alle mensen om ons heen en met deze wereld. En dat het ontkennen daarvan ons heeft gebracht waar we nu in de wereld zijn aanbeland.

TRANEN
We hebben de tranen van Jezus nodig. Laat mij je uitleggen waarom. Het valt me op dat veel mensen geschokt zijn door de politieke aardverschuiving die in ons land heeft plaatsgevonden in november afgelopen jaar. Hoe kan een land, dat zichzelf zo progressief denkt en decennialang zichzelf als gidsland voor de wereld zag op het gebied van medische ethiek, acceptatie van drugs en homoseksualiteit ineens zo naar rechts rukken? Maar is deze schok wel terecht? Het proces waarin wij ons bevinden is al decennialang gaande. In de vermarkting van onze maatschappij is er iets grondigs veranderd in de relaties tussen ons mensen. We zijn verantwoordelijk geworden voor ons eigen leven, voor de successen daarin en voor ons falen. Psychiater Esther van Fenema heeft in haar laatste boekje grondig geanalyseerd tot welke diepe eenzaamheid dat heeft geleid bij het individu. We zijn in alle opzichten concurrenten van elkaar geworden: op de arbeidsmarkt, op de woningmarkt, op de markt van het geluk. Want ook die laatste markt is ontstaan nu de zinvolle verbanden waarin we leefden – waaronder de kerken – steeds meer verdwijnen. We begrijpen onszelf steeds minder vanuit de relatie. We worden geacht onszelf vanuit onszelf te begrijpen. Doordat wij onszelf daarbij voortdurend centraal stellen en de relatie het onderspit delft, weten wij ons steeds minder te verhouden tot de wereld. Die wereld is ver weg geworden en anoniem, een anonimiteit die op het internet de kans geeft om alle bagger die er in een mens ook naar boven kan komen uit storten over de medemens. Mensen schreeuwen hun woede van zich af. Soms in de hoop om gehoord te worden vanuit een diepe eenzaamheid. Maar soms ook met de wil om te vernietigen.
In deze wereld die de mens tot zichzelf heeft veroordeeld en relaties hooguit nog functioneel ziet, hebben we de tranen van Jezus nodig. De tranen die Jezus hier over Jeruzalem weent zijn de uiting van een diepe compassie. Omdat de stad de vrede niet kent en niet zoekt. En ook niet weet hoe ze deze moet bereiken. De tranen getuigen van de diepe verworteling van Jezus met zijn traditie en met de mensen. In de woorden die hij uitspreekt over de stad, klinken de oude profeten mee:

Had ook jij op deze dag maar geweten wat vrede kan brengen! Maar dat blijft voor je verborgen, ook nu. 43Want er zal een tijd komen dat je vijanden belegeringswerken tegen je oprichten, je omsingelen en je van alle kanten insluiten. 44Ze zullen je met de grond gelijkmaken en je kinderen verdelgen, en ze zullen geen steen op de andere laten, omdat je de tijd van Gods ontferming niet hebt herkend.’

VREDE
Hier aan de rand van de stad komt een beeld van God aan het licht. God die zich ontfermt over de mensen, die hen in staat stelt vrede te stichten, die diep in hen de geboden heeft gelegd die het land leefbaar maken en vruchtbaar. En Jezus als de belichaming daarvan. In de woorden van Jezus zit een diepe compassie met de mensen van de stad. En met de toekomst van de stad. Hadden jullie maar geweten wat vrede kan brengen! Dat kunnen ze niet. Theoloog Okke Jager schreef hier ooit een prachtig commentaar bij: ‘Wat vrede brengt wordt verwoord in het prachtige beeld van de smid die een zwaard omsmeedt tot een ploegschaar dat we elders in de Bijbel vinden. Er is in die tijd een nauwelijks gewelddadiger beeld denkbaar dan dat van deze smid. Er is een enorme vuur en kracht nodig om het zwaard tot een ploeg om te vormen. Het vergt reusachtige voorhamers en een enorme blaasbalg om het vuur aan te wakkeren. Het geheel had iets van bruutheid en oorlog’, stelt hij. Zo is het met de vrede, die wordt niet bewerkt door zachte heelmeesters. En wordt ook niet overeind gehouden door een makkelijk optimisme dat het allemaal wel goed zal komen. Die vrede vraagt om iets anders.
Dat wordt zichtbaar als Jezus op het tempelplein komt. En ziet dat die plek helemaal in bezit is genomen door de marktlieden die er een rovershol van maken. Dat wat heilig is wordt hier bezoedeld. Dat wat kan bestaan zonder geld, zonder markt heeft geen plaats meer. Jezus jaagt de handelaren van het tempelplein af. Deze plaats waar de relatie tussen God en mens centraal staat, waar mensen samen komen om te bidden en te vieren, mag niet worden gereduceerd tot een plek waar de ene mens de ander uitbuit. Misschien legt Jezus hier ook wel de zweep over ons neoliberale bestaan, waar geld, winst en concurrentie heilige waarden zijn geworden. Is er nog een plek voor het nutteloze, voor het heilige, voor de relatie tussen God en mens? Een relatie die onvoorwaardelijk gebaseerd is op liefde, op de gift, op de gave, op genade? Wat er nu schrijnend in ons werelddeel aan het licht komt is de verwaarlozing daarvan.
Maar goed, wat baat ons een dergelijke preek, een dergelijke maatschappijanalyse? Wat hebben we eraan om te zeggen dat de tijden zorgwekkend zijn, ons gemoed ongerust, en de toekomst duister? Nagenoeg niets, behalve dan dat we elkaar bevestigen in onze onmacht. Ook heeft het niet zoveel zin om een ethisch oordeel uit te spreken over de huidige politieke ontwikkelingen. Natuurlijk, we kunnen ze het predicaat verwerpelijk geven, maar wat verandert er dan? Comte-Sponville wil alleen nog maar over hoop en over hopen spreken als we deze bevrijden uit de klem van het optimisme. Hoop zegt hij, is een werkwoord, is een actie, is een daad. Okke Jager schreef daar 34 jaar geleden in dezelfde zin over:
‘Met het smeulende vuurtje van onze goede bedoelingen redden we het niet. Het is niet een zaak van pappen en nathouden. Zachte heelmeesters kunnen geen smidshamer vasthouden. Pacifisme is niet kinderachtig. Een ethische bevlieging geeft de blaasbalg te weinig adem. De vrede heeft evenveel vuur en kracht nodig als de oorlog.’
Die woorden zijn nog steeds geldig. Een moreel oordeel, en daar spreek ik Jager graag in na, is te makkelijk en gratuit. Ook heeft niemand iets aan een optimisme dat alles goed komt, want optimisme is vooral een vlucht. We zijn in de samenleving elkaar dramatisch kwijtgeraakt en aan het kwijtraken.
Wat dan wel? In de protestantse gemeenten van De Kempen (onder Eindhoven, waar ik predikant ben) hebben we als predikanten onlangs twee open avonden georganiseerd over twee maatschappelijke thema’s. Beide avonden waren in het dorp Bladel, waar de wethouder ons vertelde hoe bezorgd hij was over de sfeer in de samenleving. Boeren, milieuactivisten, politici en burgers zijn steeds meer tegenover elkaar komen staan. Elk begin van een debat ontspoort zodra het zich een beetje ontwikkelt. Dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat we als land een gemeenschappelijk doel zijn kwijtgeraakt. Maar het helpt ook niet dat mensen zich eenvoudig opsluiten in hun eigen gelijk, kringen van medestanders vormen op internet en fysieke ontmoetingen daarbij uit de weg gaan. We vroegen ons als kerken af of we hier misschien een rol zouden kunnen spelen. We nodigden verschillende partijen uit om met elkaar in gesprek te gaan. En dat gebeurde. Een vijftigtal mensen gaf gehoor aan onze oproep. Boeren, milieuactivisten, politici en een paar gemeenteleden brachten de verschillen en de kloven aan het licht. We spraken één ding af: dat we naar elkaars verhalen zouden luisteren. En ook dat gebeurde: er kwam veel pijn naar boven: van de milieuactivist over de toekomst van de aarde, van een boer die vertelde van de drie generaties op zijn boerderij en hoe moeilijk het is om aan de grilligheid van alle regelgeving te voldoen. En een ander vroeg zich af waarom hij de stikstofprijs moet betalen terwijl iedereen na de coronacrisis weer feestend naar verre oorden vliegt en nog meer autokilometers rijdt.
We luisterden naar elkaar verhalen. Wat bleek: ongerustheid kent vele vormen. Niemand heeft het patent of het alleenrecht ongerust te zijn. De ongerustheid van de boer was even legitiem en inzichtelijk als die van de klimaatactivist. En ik werd me bewust dat de waarde van de kerk dit kan zijn: een open plek om te luisteren, zonder oordeel. Het verbaasde ons als voorgangers dat de mensen daarvoor naar de kerk wilden komen. Afgelopen woensdag belegden we een tweede avond. Nu met het thema ‘wonen’. Er zat weer een divers gezelschap: een projectontwikkelaar, een architect, een woningzoekende, opnieuw een wethouder en mensen van een gezamenlijk woonproject. Halverwege de avond hadden we de problemen wel op tafel en de analyses die daarbij hoorden, en ik stelde maar eens een vraag: hoe willen jullie nu eigenlijk dat de samenleving, dat dit dorp, deze stad Eindhoven eruit ziet? We zien de belangen en we zien de noden. Maar mensen worden in al de processen die er gaande zijn uitgesloten: er zijn werkende armen, bestaanszekerheid komt onder druk te staan, voor jonge mensen zijn de huizen hier te duur. Hoe willen jullie nu dat het er hier uit gaat zien? Toen bleef het stil. Een stille verlegenheid. Iedereen bleek prima in staat zijn eigen nood en zijn eigen ambitie te verwoorden, maar de gezamenlijk taal van de toekomst zijn we kwijt. Het is de taal waarvan de hoop het werkwoord vormt. De projectontwikkelaar stuurde ons de volgende dag een mail waarin hij ons bedankte. Juist voor de uitwisseling van de verschillende stemmen van mensen die elkaar in het gewone leven niet (meer) tegenkomen.
Het thema van deze dienst is: ‘het geheim gebeurt’. Voor ons als predikanten in de Kempen gebeurde dat geheim een beetje op onze open avonden. Er is soms niets meer nodig dan een ruimte te scheppen voor het gesprek en daarbij werkelijk aandacht te hebben voor de ander. En er is soms niets meer nodig dan je oordeel op te schorten om er even voor die ander te zijn. Soms wellen daarbij tranen op, die moeten maar gewoon komen: ze brengen jouw zorg en ongerustheid aan het licht of het verdriet omdat je ziet dat mensen elkaar beschadigen en elkaar niet meer kunnen vinden.
Wat we kunnen leren – en wat ons nu te doen staat – is dat de kerk in alle bescheidenheid een plek van genade kan zijn, van toewijding en ruimte, een plek van breuk maar ook van heling, van verbinding. Een ruimte waar we de stilte beoefenen omdat we daarin leren luisteren. En de Adem ontvangen om het vuur aan te jagen.
Moge dat zo zijn.

Deze overweging is op 17 maart uitgesproken in de Keizersgrachtkerk te Amsterdam. Na de viering werd er een ‘cirkel van verbinding’ gevormd op het Museumplein ter hoogte van het Van Goghmuseum.

Werk hard, zeg niet te veel, incasseer: dat is werken bij de NPO

6 februari 2024 | Door | Geen reacties

Mechanismen die leiden tot misbruik, leiden ook bij de publieke omroep tot een ziekmakende sfeer, denkt Ferdinand Borger, ook op grond van eigen ervaringen.

Ooit was de publieke omroep het uithangbord van een verzuilde samenleving. Je had de KRO voor katholieken, de Vara voor socialisten en de VPRO voor progressieve intellectuelen. Dat maakte de diversiteit van de samenleving zichtbaar. Maar de ontzuiling zette door en vanaf de jaren negentig traden commerciële omroepen toe tot het medialandschap. De strijd om de kijkcijfers werd dominant, ook in de politieke discussie over het voortbestaan van de NPO. Sindsdien moet worden gescoord. Het recente rapport over de verziekte werksfeer bij de Publieke Omroep laat zien wat er dan gebeurt. Het risico van niet scoren bedreigt de vaste medewerkers, maar op medewerkers met tijdelijke contracten ligt extra druk. Het is die groep die constant dient te leveren, op het gevaar af de laan uitgestuurd te worden.

Ongelijkheid

Dat werkt een ziekmakende ongelijkheid in de hand. Word ik wel gezien? Ben ik goede maatjes met de eindredactie en de presentator? Scoor ik met mijn gasten? Krijg ik verlenging van mijn contract? Door zzp’ers in te zetten, wordt dat effect nog versterkt. Voor de belastingdienst ben je dan een ondernemer die diensten levert. In de praktijk maak je deel uit van een team met alle mogelijke interacties en bindingen die daarbij horen. Maar van de kant van de pulieke omroep ontbreekt de verplichting tot binding en zorg. Lukt het je niet om je staande te houden, dan weet je dat er een legertje opvolgers voor je klaar staat. Dus: werk hard, zeg niet te veel, incasseer, ook wat je niet aanstaat.

De omroep maakt daarbij – al of niet gewild – gebruik van een mechanisme dat bij veel vormen van misbruik wordt ingezet. Er wordt je verteld dat je speciaal bent, dat je het hebt gered, dat je in een wereld bent terechtgekomen waar iedereen wil werken, waar het werk schaars is en het aanbod van arbeiders hoog. Uitverkoren dus. Het heeft ook iets sektarisch, met charismatische presentatoren en leiders die loyaliteit van je verlangen voor een loon dat verbleekt bij hun gage. Maar al is het salaris laag: het staat goed op je cv. Dat laatste bleek ook toen ik in 2001 bij de televisie ging werken, in die tijd redelijk betaald overigens. Werken bij de omroep geeft aanzien. En dat verklaart een deel van het probleem. Want de perceptie van de buitenstaander verhult hoe het systeem van binnen werkt. Als je toetreedt tot die wereld, deel je nog in de betovering van de outsider. En het is inderdaad een fascinerende werkveld.

Goede leerschool maar…

Je kunt programma’s maken die ertoe doen. Je doet mee in de publieke opinie. Je werkt in teams waarin je creativiteit wordt uitgedaagd. De competitieve sfeer haalt het beste in je naar boven. Het is ook nog eens werk waarin je leert van elkaars disciplines. Vaktechnisch gezien is het een goede leerschool. Ik kijk met voldoening terug op de tijd dat ik werkte met een NCRV-eindredacteur.

Prachtig werk dus, maar in de basis deugt de organisatie niet. De afhankelijke staat van de freelancer vergroot de bereidheid om de grenzen op te rekken en te verleggen: te accepteren wat niet geaccepteerd moet worden.

De Metoo-beweging heeft ons van die grenzen bewust gemaakt. Discriminatie, seksisme en (verbaal) geweld ontkiemen in een klimaat van perverse ongelijkheid. Daaraan gaan mensen kapot, daarmee gaat talent verloren, en daarmee is ook een deel van de verschraling van de publieke omroep verklaard.

Jong broadcast zichzelf

Is er hoop? De jonge generatie heeft de publieke omroep niet meer nodig. Die broadcast zichzelf via YouTube, Instagram en TikTok. En zorgt daarbij volstrekt voor zichzelf, als echte ondernemers.

De publieke omroep heeft daarbij het nakijken.

Gepubliceerd in Trouw, 6 februari 2024

Onverwacht vingen we een glimp op van het post-Wilders tijdperk

7 december 2023 | Door | Geen reacties

Nu Wilders de leiding heeft genomen in de formatie als voorman van de grootste partij van Nederland en hij gedwongen wordt al zijn geschreeuw om te zetten in constructieve politiek, wordt het misschien wat stiller in dit land. Een unieke kans om te ontdekken dat de werkelijke problemen onder ons niet liggen in verharding, vervreemding en polarisatie. De wezenlijke problemen worden gevormd door stilte. De kloven in onze samenleving zijn er inmiddels mee gevuld. Zelf kwam ik de stilte op het spoor door het laatste half jaar in kringen van huizenbezitters te vertellen dat het voor mij uitgesloten is om in dit land een woning te verwerven. Meestal laat ik zo’n mededeling vallen in gesprekken over overwaarde, zonnepanelen en warmtepompen. Mijn uitspraak brengt mijn gesprekspartners altijd tot zwijgen. Eerst classificeerde ik die stilte als een schaamstilte, het plotselinge besef dat de kring niet uit gelijkgezinden bestaat. Maar vele stiltes verder inmiddels ontdekte ik een diepere oorzaak van het zwijgen. In de scheidslijnen die er tussen ons bestaan, manifesteert zich een onvermogen woorden te spreken die verbinden en bruggen slaan. Wat rest is de taal van meewarigheid en compassie. Zielig dat je moet huren. Je komt niet uit een kapitaalkrachtige familie? Heb je lang freelance gewerkt? Dan is een huis kopen ingewikkeld, moesten we wat aan doen! Om af te sluiten met de bevestiging van de bestaande orde gepaard aan een oplossing: Het is nu eenmaal zo geregeld dat een koophuis niet voor iedereen is weggelegd. Heb je gedacht aan Zuid-Limburg, Groningen, Zeeuw-Vlaanderen? Nee, zeg ik dan, ik denk meer aan het buitenland. Ik prijs me gelukkig dat Nederland veel buitenland heeft.

Uitsluiting zou een gevolg zijn van onmacht, maar komt eigenlijk door politieke onwil.

Met een grap manoeuvreer ik mij uit het ongemak. Maar telkens wordt er een vorm van uitsluiting blootgelegd die niet met onvermogen maar met onwil te maken heeft. Het is geveinsd onvermogen dat politieke onwil verbergt. Daarbij wordt compassie leeg – of hooguit liefdadigheid – wanneer het verlangen naar recht en rechtvaardigheid niet gelijktijdig klinkt. In de VVD leuze ‘ik sta aan jouw kant’ openbaart zich een diepe betekenisloosheid. Het feit dat de laatste jaren veel politieke besluiten tot rechtszaken leiden geeft aan dat de vraag naar het recht in de politiek naar de achtergrond verdwijnt. Het zet de poorten voor het onrecht open, waardoor we asielzoekers op straat of in tenten kunnen laten slapen. Vervolgens reageren we daarop vanuit medelijden. Medelijden is een armoedig antwoord.

Hoe kan het anders? Eerst moeten we de stilte erkennen. Vervolgens oefenen in ongemak. En daarna de vraag naar het recht stellen. Als protestantse gemeenten van de Kempen, bij Eindhoven, organiseerden wij onlangs een klimaatavond in Bladel, op initiatief van een wethouder die aangaf dat er bijna geen polarisatievrije plekken in de samenleving zijn. De bereidheid om te luisteren neemt af. Wij besloten als kerk voor één avond de polarisatievrije plek van het dorp te willen zijn en nodigden boeren, politici en klimaatactivisten uit. Een vijftigtal mensen vulden de zaal. We gingen in gesprek met de wethouder en een lid van een groene werkgroep en vervolgens kwamen de verhalen los van mensen die zich niet gehoord en gezien voelden. We spraken af alleen maar naar elkaar te luisteren. Pijn werd voelbaar in nog niet eerder vertelde verhalen. Soms vielen er stiltes. En kwam het ongemak aan de oppervlakte. En moest er gezocht worden naar verbinding. Soms lag die verstopt onder een diepe laag wantrouwen of zelfs verstikt in complottheorieën. Maar verrassend genoeg kwam de verbinding plotseling tot stand op het moment dat we elkaars vormen van engagement voor de samenleving erkenden. Onbedoeld en onverwacht betraden wij het post-Wilders tijdperk.

Gepubliceerd in Trouw, 1 december 2023

Altijd maar weer opstaan

15 november 2023 | Door | Geen reacties

Hij begint bij het begin, bij de schepping van hemel en aarde. En direct bij het begin breekt er een stem door: Wees niet bang! Uitgesproken door Yvonne van den Eerenbeemt die op uitstekende en ontroerende wijze de tegenstem van Ragas wordt, zijn geweten vormt, de cynicus die naast hem staat belichaamt, maar ook de stem met wie hij de selectie van bijbelverhalen op een wervelende manier brengt. Wees niet bang! Het komt als een mantra terug. Net als de zin: Sta op! Daar staat hij dan, soms zichzelf verdedigend ten overstaan van vakgenoten die de bijbel al lang als achterhaald beschouwen, – daarbij geholpen door een prachtig lied van Herman Finkers – en parodiërend op de successen van het befaamde duo Gert en Hermien dat hun populariteit ten onder zag gaan toen ze zich bekeerden tot de Pinkstergemeente.

Bastiaan ontdekt de Bijbelverhalen met alle weerbarstige personages, die geen van allen de huidige cancelcultuur zouden doorstaan. Hij fileert de hypocrisie ervan door de zaal uitbundig Malle Babbe te laten zingen – het lijkt even alsof carnaval losbreekt – om dit abrupt af te kappen. Waar zijn jullie nou mee bezig? Bastiaans bijbelse ontdekkingstocht is het blootleggen van al die verhalen van mensen van vlees en bloed, van David – uitverkoren koning die zijn vreemdgaan met Batseba verdedigt – van Job die niets begrijpt van het wrede lot dat hem overkomt en de vrome prietpraat van zijn vrienden afwijst. Met verve gaat het door de Bijbel. Natuurlijk: met maar een beperkte selectie van verhalen, maar Ragas vertelt ze met het verlangen iets van dit leven te kunnen begrijpen. Daarin komt het levensverhaal van hemzelf mee. Indringend is het getuigenis van de plotselinge dood van zijn broer Roef.

Bijbelverhalen kennen zelden een happy-end

Sentimentaliteit ligt hier snel voor de hand, maar ook dat gebeurt niet. En dat is zeker de verdienste van de rol van Yvonne van den Eerenbeemt, die hem kritisch bij de les houdt maar zich ook beklaagt dat de Bijbelverhalen zelden een Hollywood-achtig happy-end hebben. De Bijbel blijkt een harde leerschool. Maar die harde leerschool heeft prachtige dingen voortgebracht. Uit die rijke schat klinkt bijna op het eind verrassend Händels aria ‘I know that my Redeemer liveth’ waarvan de tekst afkomstig is uit het verhaal van Job. Adembenemend mooi.

En dan gebeurt er iets bij mij dat misschien een antwoord is op de vraag die Ragas aan het begin stelt: of iemand wel eens de stem van God gehoord heeft. De voorstelling geeft daarop geen antwoord. Gelukkig. Maar een stem die een hele ruimte vult: dat kan dus. Net zoals het licht van die ene kaars die na de aria ontstoken wordt en in staat is het duister te verdrijven. Het lied van Taizé klinkt: Als alles duister is, ontsteek dan een lichtend vuur dat nooit meer dooft.

Je kunt een lied zingen. Je kunt een verhaal tot leven wekken. Je kunt theater maken. Je kunt het donker verdrijven. We kunnen het allemaal. We zijn er anderhalf uur getuige van geweest. Daar had de voorstelling wat mij betreft mogen eindigen. Het liefdesduet dat volgt is een beetje een knieval voor het Hollywood-verlangen en doet afbreuk aan het voorafgaande. Wat wel zeer krachtig is: het koor dat op het eind het podium betreedt. Zij nemen de stem over, zonder opsmuk, zonder enige theatraliteit. Ontroerend. Zo moet het gaan. En zo gaat het al eeuwen.

Ook gepubliceerd op nieuwwij.nl