Image Image Image Image Image Image Image Image Image

I.M. Jean-Christophe

19 juli 2024 | Door | 4 reacties

Clamecy heette het stadje waar ik een huisje had gehuurd. Bij het middeleeuwse centrum aan de sluis in het Canal du Nivernais. Ik was juist aangekomen, de verhuurster had me het pand laten zien, ik haalde de auto leeg, ruimde de kasten in en stond nu op straat. Jean-Christophe kon ieder moment komen. Uit Parijs. Een auto reed de kade op met 75 op de nummerplaat. Er stapte een man uit. Hij keek zenuwachtig rond. Dit moest hem zijn. Hij leek niet op de foto op de site. Ik zou een weekend met hem doorbrengen. We zouden de omgeving gaan verkennen. Wandelen. Eten. Kennismaken. Niet met deze man gaat er door mij heen. Alsjeblieft, niet met deze man. Ik verstijfde. Ik keek de man aan. De man keek niet terug. Misschien was hij het toch niet. En was hij een andere Parijzenaar met een afspraak op dezelfde tijd en zelfde plek. Zeer toevallig dat wel. Ik klampte mij aan de gedachte vast. Na twintig minuten vertrok hij. Ik bewoog weer. Ik ging het huis binnen. Dan maar alleen dit weekend, sprak ik mijzelf toe. Beter alleen, dan met deze man die zijn ware gezicht niet durft te laten zien. Er was iets van opluchting. Toen stopte er een auto. Ik keek uit het keukenraam. Er stapte een kleine man uit de auto. Kaal. Bewegelijk. Dit was hem: Jean-Christophe.

De auto werd leeggehaald en de verhalen begonnen. Over zijn werk op een ministerie in Parijs, over zijn huwelijk dat gestrand was, zijn drie kinderen, waarvan een tweeling: twee meiden. Over zijn coming-out die alleen maar binnen een kring van gelijkgezinden werd gedeeld en voor de familie onbekend bleef. Over het geheime leven waarin vluchten en verbergen de werkwoorden waren en het onrustige zoeken naar een maatje. Het gezin had hij achtergelaten in Bretagne, Parijs had hem opgeslokt in al zijn anonimiteit. Hij  had een appartement aan de rand van de stad gevonden in l’Haÿ-les-Roses, vier hoog met een uitzicht op een heuvel en boven de horizon het topje van de Eiffeltoren. We liepen Clamecy in met het kleine Middeleeuwse centrum waaraan het verval knaagde, dronken bier op het terras, keerden huiswaarts en gingen de keuken in voor het diner. Niet veel later zaten we op de plastic stoelen in de merkwaardige langgerekte tuin, waarvan het einde totaal overwoekerd was. In de schuur vonden we een barbecue die we de volgende dag zouden gebruiken. We trokken een fles wijn open. Ik vroeg me af in hoeverre deze hele ontmoeting clichématig was, volgens een voorgeschreven script, met mijzelf in één van de hoofdrollen. Er was een diepgaand verlangen te figureren in een Franse film, waarvan ik meende te weten hoe dat moest, ik speelde mijn Franse rol, zocht in mijn herinneringen naar Franse ervaringen dertig jaar geleden en vond mijzelf terug bij het eerste Franse diner waar ik te veel wijn dronk. Mijn prille Franse woordenschat verdronk. Er was een verlangen naar een scenario met een duidelijk plot, de ontmoeting als het motorisch moment en dan de ontwikkeling van een romance, met al de te overwinnen barrières, de talen en culturen die elkaar soms begrijpen maar ook diepgaande verschillen blootleggen. Ik weet niet wat ik wilde op dat moment. We dronken onze wijn. We sliepen.

De volgende ochtend was de tuin te koud, maar op het balkon scheen de zon. Ik haalde croissants en pains-au-chocolat, wipte de buurtsuper binnen, een vriendelijke variant van de megagrote grandes surfaces, kocht fruit en jus d’orange. We aten. We maakten plannen. Ik stapte bij Jean-Christophe in de auto. Hij reed hard. We bezochten Bazoches, een kasteel in de buurt. Jean-Christophe leidde mij door zalen en geschiedenis en liet mij zien hoezeer een Fransman verankerd is in zijn cultuur. We keken uit een raam en zagen in de verte Vezelay liggen bovenop een heuvel. We reden terug naar huis, kochten worst, aardappelen, rijst en wijn bij de grote Leclerc en haalden de barbecue uit de schuur. De volgende dag werd Vezelay ons doel, we klommen in het stadje omhoog naar de St. Madeleine die gesloten was voor een concert dat op de Franse Radio werd uitgezonden. Beiden drukten we ons oor tegen de kerkdeur. Binnen klonk muziek en applaus. Zo moet het in de hemel klinken zei ik. Jean Christophe zei niets. Katholiek van huis uit, maar al jarenlang agnost, vertelde hij. Ook de kinderen werden niet religieus opgevoed. De muziek was evenwel mooi. Zondagavond namen we afscheid, het was zeker vier uur rijden terug, we spraken af elkaar weer te zien. De auto werd ingepakt en hij vertrok. We hielden contact. Een half jaar later belde hij bij mij aan. Het werd twee dagen Nederland, een bezoek aan Den Bosch, een wandeling door Eindhoven en de verkenning van een aantal restaurants. En eindeloze gesprekken in het Frans, waarvan naarmate de tijd vorderde ik des te meer genoot. Hoe rapper het uit mijn mond rolde, hoe meer ik mij opnieuw verplaatste in mijn Franse filmscenario. Taal is een voertuig om te reizen zonder van je plaats te komen.

Zes maanden later reisde ik op de terugweg van een vakantie bij Cluny naar l’Haÿ-les-Roses, aanschouwde met eigen ogen het uitzicht richting Parijs, en ontdekte de Eiffeltoren aan de horizon. We aten crèpes in een restaurant in het dorp, liet mij de Franse menukaart uitleggen, die ik na al die jaren nog steeds niet doorgrond, en trokken thuisgekomen nog een fles wijn open. De volgende ochtend vertrok Jean-Christophe al vroeg naar zijn werk, ik nam de RER naar Parijs, slenterde langs de Seine en liet me meevoeren in de dromen die ik dertig jaar geleden had: Nederland de rug toe te keren en in Frankrijk gaan wonen. ’s Avonds werd er een diner samengesteld uit de resten van de lunch van de vorige dag. Opnieuw wijn en daarna slapen. De trein naar Amsterdam vertrok vroeg de volgende ochtend.

Begin april dit jaar was ik opnieuw in Parijs met mijn beste vriend. We liepen in twee dagen 40 kilometer, we haalden herinneringen en dromen op, bezochten een dienst in de protestants kerk l’Oratoire du Louvre waar ik twee keer met een koor uit Versailles voor de radio gezongen had tijdens mijn Franse jaar. Ik laafde me aan het sobere Franse protestantisme met zijn nadruk op woord en taal, de psalmen van Calvijn in het Frans en de hartelijke ontvangst na de dienst. Nadat mijn vriend in de middag vertrokken was naar Nederland, belde ik Jean-Christophe. Hij vroeg me die avond langs te komen. Ik nam de RER van St. Michel naar Bourg-la-Reine, we misten elkaar bij het station en vonden elkaar onderweg naar zijn huis. Het appartement was rommeliger dan eerst, de tafel was dwars in de kamer gezet, er lagen boeken en kranten verspreid over de vloer. In een hoek lag een matras van een logé. Hij vertelde veel weg te zijn en had voor zijn werk twee weken een bezoek gebracht aan Reunión, één van de Franse overzeese gebiedsdelen. Er klonken verontschuldigingen van zijn kant want er was geen eten in huis. Ik zei dat het niet erg was, dat ik zomaar kwam binnenvallen en dat we niets hadden voorzien. We aten nog wat laatste crackers. Hij vroeg mij te blijven. Ik bleef. De volgende ochtend stond ik vroeg op het station van Bourg-la-Reine, als een echte banlieusard. De zon scheen door een dunne mist. Dit had mijn leven kunnen zijn, als ik dertig jaar geleden anders had besloten. Ik bemerkte weemoed, die snel verdween toen ik nog net een staanplaats in de trein vond. Op het Gare du Nord nam ik  de trein terug naar Nederland. We zouden in de zomer opnieuw afspreken.

Vanmorgen kreeg ik een appje van één van zijn vrienden. Jean-Christophe is afgelopen maandag, 8 juli omgekomen bij een auto-ongeluk. Hij stond bij Orléans op de vluchtstrook van de autosnelweg en is gegrepen door een vrachtwagen. Hij was op slag dood. Ik lees het bericht en hoop dat het niet klopt. En bizar genoeg bedenk ik een scenario: Misschien wil hij breken met het leven waarin hij onrustig op zoek was naar zijn identiteit. En bij niemand echt rust vond. Ook niet bij mij. Of misschien is hij teruggekeerd naar zijn gezin. Naar de tweeling die flink te lijden had van de lockdowns tijdens corona. Hij wil opnieuw beginnen en breken met dit bestaan. En daarom dit bericht. Zoiets. Ik wil een scenario voor hem schrijven waarin hij zijn rust vindt. Maar het bericht blijkt te kloppen. Hij is er niet meer. Dan ontdek ik een nieuw soort verdriet. Ik rouw om een date. Ergens werd hij een vriend. Ik deelde een verborgen leven.

 

Clamecy était le nom de la ville où j’avais loué une maison de vacances. A proximité du centre médiéval juste à coté de l’écluse du Canal du Nivernais. Je venais d’arriver, la propriétaire m’avait montré le chalet, j’avais vidé la voiture, jeté toutes mes affaires dans les placards et me trouvais enfin dans la rue. Jean-Christophe pouvait venir à tout moment. De Paris. Une voiture s’engageait sur le quai avec le 75 sur la plaque d’immatriculation. Un homme sortait. Il regardait nerveusement autour de lui. Ce devait être lui. Il ne ressemblait pas à la photo sur le site. J’allais passer un week-end avec lui. Explorer la région. Marcher. Se faire connaître. Pas avec cet homme ! , je pensais, S’il te plaît, pas avec ce type. Je sentais un frisson. Je regardais l’homme. Il ne me regardait pas. Peut-être ce n’est pas lui après tout. Peut-être c’est un autre Parisien avec un rendez-vous au même moment et au même endroit. Quelle drôle de coïncidence ! Je m’ accrochait à cette pensée. Après vingt minutes, il s’en allait. Je me sentais soulagé. Je rentrais dans la maison. Seul le weekend, je me disais, je suis seul le weekend. C’est mieux que de passer les jours avec un mec qui cache sa mine. Puis une voiture s’arrêtait. Je regardais par la fenêtre de la cuisine. Un petit homme sortait de sa voiture. Imberbe. Energique. C’était lui : Jean Christophe.

La voiture était vidée en il commençait à raconter. De son travail dans un ministère à Paris, de son mariage échoué, de ses trois enfants, dont des jumeaux : deux filles. De son coming-out qui n’avait jamais atteint sa famille et ses proches, de sa vie secrète dans laquelle fuir et se cacher étaient les verbes dominantes. Il avait quitté sa famille en Bretagne. Paris, en tant que ville, lui avait offert son anonymat. Il avait trouvé un appartement en banlieue, à l’Haÿ-les-Rose, dans un batiment au quatrième étage donnant vue  sur une colline. Le sommet de la Tour Eiffel se montrait au-dessus de l’horizon.

 

Comments

  1. Het leven, de liefde en alles daartussen. Dank, dat je een tipje van deze sluier hebt opgelicht en me ontroerd achterlaat.

  2. Stef Grit

    Wat een prachtig geschreven verhaal Ferdinand! Er spat een onbegrepen, niet bereikbare emotie van af voor mij als lezer. Wat is het leven…

  3. Reina Steenwijk

    Wat een liefdevolle herinnering vanuit verlangen (Sehnsucht) naar Frankrijk en een specifieke Fransman: ‘In elke breuk zit iets van een verloren paradijs’.

  4. Karin Loef

    Prachtig geschreven Ferdinand…

Voeg een reactie toe

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.