Mens, kom tevoorschijn!
8 januari 2019 | Door Ferdinand Borger | Geen reacties
Gisteren een mail van Nieuwwij. Of ik wat wil schrijven over de Nashville verklaring. Ik heb geen idee. Waar gaat het over? Ik krijg het onder ogen. Wat is dit? En van wie? Het komt uit een streng orthodoxe hoek. Van christenen die zeggen dat ze bijbelgetrouw zijn. Dit ter onderscheid van de ‘liberale’ christenen. Onzin. Bijbelgetrouwheid bestaat niet. Het wil niets anders zeggen dan dat je geen verantwoording wil afleggen over de wijze waarop je de bijbel leest.. Ik lees de verklaring en voel walging. Het is weer zover. Vanuit de hoek van gelovigen wordt er geslagen. Met kilte. De opstellers zeggen zich tegen de tijdgeest te keren, maar hanteren een methode die aan de tijdgeest eigen is: een trumpiaanse wind met stellingen als hamerslagen. Het moet nu maar eens duidelijk worden gezegd! De homolobby dient een halt te worden toegeroepen! Maar ik ben een gelovige. En ook nog eens homoseksueel.
Ik besluit het document aan de kant te gooien. Ik wil er verder niet over nadenken. En ik ben moe. Diep in de nacht gooit mijn slaap mij eruit. Ik lig wakend op bed en zet de radio aan. Om vier uur start een discussie. Luisteraars mogen bellen. Wat vinden ze van de Nashville verklaring? De nacht gaat los, de onderbuik komt aan het woord. Christenhonden zijn het, de vrijheid van geloven moet worden ingeperkt. Ik hoor intolerantie tegenover de intoleranten. Een laatste vrouw belt. Zij onderschrijft de Nashville verklaring. De folders over homoseksualiteit in de bibliotheek moeten worden verboden. Die leiden maar tot verwarring. Jongeren moeten niet denken dat homoseksualiteit een keuze is. Het nieuws start. Ik denk aan de school van mijn jeugd. In de kantine loopt de jongen waarop ik verliefd word. Ik weet me geen raad. Het voelt vreemd en het is heerlijk. Ik wil bij hem zijn. De hele dag. Hem bewonderen. Naar hem kijken. Van hem houden. Meer niet. Ik durf het hem niet te zeggen. Ik schaam me.
Ik val opnieuw in slaap. Onrustig word ik wakker in het volgende Nashville debat. Het is tegen tienen. De argumenten zijn niet nieuw. Het enige nieuwe is de rigide scheppingsordening die de Nashvillers hanteren. Protestanten hebben altijd een ambivalentie ten opzichte van die scheppingsordening gehad. Dat komt omdat ze niet vanuit de volmaakte orde van de schepping hun theologie opbouwden, maar vanuit de breuk van de zondeval. In de chaos van het ongeordende leven die daardoor werd veroorzaakt, kreeg homoseksualiteit schoorvoetend een plek. In deze verklaring is daarvoor geen plaats meer. Vanwaar die rigiditeit? Moet er een angst worden beteugeld? Is er misschien een diep weten dat mannelijk en vrouwelijk veel moeilijker te definiëren valt dan het lichaam doet vermoeden? Maar wat voor zin heeft het om die verwarring te ontkennen of weg te stoppen? Is God gebaat bij mensen die op de vlucht slaan voor hun gevoelens? Kom tevoorschijn, roept Hij Adam toe in het paradijs als hij zich verbergt. Kom tevoorschijn!
Ik ben ooit tevoorschijn geroepen. Aarzelend. Jij mag er ook zijn, klonk het in de jaren zeventig. Dat vond ik mooi: Ik mocht er ook zijn. Maar: ook? Ik begreep het niet. ‘Je mag er zijn, maakte ik ervan. Die zin plaatste ik eveneens onder kritiek. Van wie mag ik er dan zijn? Is er iemand die mij toestemming geeft om te bestaan? Ik maak mijzelf niet, en ook een ander doet dat niet. Geen mens maakt zichzelf. ‘Ik ben’, werd mijn lijfspreuk, simpelweg: ‘ik ben’. De lijfspreuk kroop tegen de Godsnaam aan: ‘Ik ben die ik ben’. God had geen naam nodig. Ik wel. Je moest mij kunnen roepen. Ik werd een gelovig mens.
Tegen de avond belt een vriend mij op. Een emeritus collega. ‘Hoe gaat het met je’, vraagt hij, ‘ik ben woedend over die Nashville verklaring’ ‘Ik ben erover aan het schrijven’, zeg ik. ‘Hoe ga je dat doen’, vraagt hij. ‘Dat weet ik nog niet precies’, zeg ik,’ ik sta nog maar aan het begin. Ik wil het document niet te lijf gaan, ik heb geen zin in een theologisch debat. Dat leidt tot niets’. ‘Schrijf je dan vanuit de positie van slachtoffer?’ ‘Dat ben ik niet’ zeg ik. ‘En dat heb ik nooit willen zijn. Ik ben niet zo bang voor deze verklaring. Maar ik word wel koud van de onbarmhartige kilte die er uit opstijgt. Het schaadt de mensen, het schaadt de kerken en het leidt tot nieuwe schaamte. Het is kwalijk als een mens moet vluchten voor zichzelf.’ Dan wordt ons gesprek aarzelend, stamelend en stil en ondergaan we even de troost van de kleine woorden: het enige antwoord op al dit quasi-theologische Nashvill
Voeg een reactie toe