Ontregel ons God, ontregel ons!
1 oktober 2017 | Door Ferdinand Borger | Geen reacties
Zondag 1 oktober ging ik voor de laatste keer voor in de Keizersgrachtkerk in Amsterdam. De eerste dienst over een serie met als thema: Kunst over hemel en hel. Hieronder de tekst van de overweging.
Gemeente van Jezus,
De eerlijkheid gebiedt mij om te zeggen dat ik ‘ja’ tegen deze dienst had gezegd, nog voor ik mij goed en wel gerealiseerd had wat het thema inhield. Hemel, hel, kunst bleef er bij mij hangen… en de notie dat ik daar wat zinnigs over moest gaan zeggen, was nog niet tot mij doorgedrongen. Wel schemerde er de vraag tot mij door: kunnen we daar nog wat mee met beelden van hemel en hel. En daarachter natuurlijk de vraag; kunnen we überhaupt wat met hemel en hel. Of moeten we dat niet afschaffen als zijnde niet meer van deze tijd. Of sterker nog: niet meer van nut. Dat laatste: dat iets nut moet hebben vind ik weer zo’n gereformeerde vraag, die komt hier telkens weer langs… Ik krabde me dus de laatste weken dikwijls achter de oren bij dit thema, alsof het uitspansel zich vernauwde in een zich steeds enger wordende ruimte en het zelfs op mij voorzien had. Wie ben ik eigenlijk om uitspraken te doen over hemel en hel? Wat weten we daar nu eigenlijk van. Wie ben ik als mens op de eeuwigheid. Past ons, past mij geen bescheidenheid?
Deze uitleg is dus niet meer dan wat woorden tegen die eeuwigheid aan. Tegen die veronderstelde hemel, tegen het woeden van het hellevuur. Niet meer en niet minder. Ik vond het een troostende gedachte de afgelopen weken mij de hemel te verbeelden op zondagochtend. Zo ongeveer ergens boven deze plek. En mij in te denken dat God van boven naar beneden kijkt en ineens roept, jongens, meisjes, kijk nou toch daar beneden, daar, die mensen aan de rand van dat grachtje in dat wereldstadje. Ze gaan het over de hemel en de hel hebben. Wat zullen ze ervan gaan zeggen? En dat er dan een weddenschap daar wordt gehouden. Ik denk dat ze hem gaan afschaffen, roept er één. Ik wed erop dat ze hem zullen moderniseren. Nee joh, ze gaan zich afvragen hoeveel nut wij nog hebben. Ssssst, ze gaan beginnen roept er weer een ander. Even wachten jongens, straks bestaan we niet meer. Dan klinkt er een daverend gelach daarboven en wordt het stil.
Om het geheel niet te laten uitdijen tot een college van een uur zal ik het beperken tot drie punten. Eerst zal ik wat zeggen over de afbeelding van Botticelli die we hier zien. Dan zal ik een pleidooi voeren om hemel en hel maar af te schaffen en ons te beperken tot het hiernumaals, om vervolgens uit te komen bij de kunst die ons hemel en hel als mogelijkheid aanbiedt…
Om met het begin te beginnen: deze afbeelding waar wij nu naar kijken is van Botticelli en dateert uit het begin van de veertiende eeuw. Het is een uitbeelding van de hel zoals Dante hem in het begin van de veertiende eeuw beschreef in zijn boek ‘De goddelijke komedie’. Komedie, want uiteindelijk loopt de reis goed af. Dante laat zich inspireren door het meisje Beatrice, die hij op 9 jarige leeftijd ontmoette en die een verpletterende indruk op hem maakte. Helaas werd zij slechts 24, en in een halucinerende reis gaat Dante naar haar op zoek en daalt daarbij diep af in het rijk van de doden. Hij beschrijft daarbij de hel als een trechtervormige grot die ontstaan is toen God Lucifer uit de hemel smeed. Lucifer zit nu onderin de trechter vastgevroren in het ijs. Samen met zijn vriend Vergilius daalt Dante af naar beneden en ontmoet daar op elke ring zondaars in verschillende gradatie. Ik citeer:
In de eerste vijf ringen huizen zielen die hun driften en lusten niet konden bedwingen: wellustigen, vraatzuchtigen, hebzuchtigen en wraakzuchtigen, maar ook ongedoopten en deugdzame heidenen. De zesde en zevende ring zijn voor ketters en geweldplegers (moordenaars, rovers, zelfmoordenaars, godslasteraars, sodomieten en woekeraars). De achtste en negende ring zijn voor bedriegers: onder meer koppelaars, heksen, dieven, schismatici, alchemisten en vervalsers. U merkt: u kunt uw plekje uitzoeken…
Het beeld dat Botticelli hier maakt van Dantes reis is niet bijbels gefundeerd, maar vindt voornamelijk zijn oorsprong in Romeinse en Griekse mythen. Het heeft wel zijn plek gekregen in het Christendom. Met name de Middeleeuwen hebben ons, ook door de schilderijen van Jeroen Bosch, tal van verbeeldingen opgeleverd van hemel en hel. Van verdwenen aards paradijs, van plekken waar je niet wil zijn en waar je ook nooit wil komen. En die afbeeldingen kregen hun functie. Het joeg angst aan. Het dwong je op het rechte pad te blijven. En niet in de laatste plaats: het gaf macht aan de kerk. Een macht die zich niet alleen over het aardse leven uitstrekte, maar reikte tot over de grenzen van de dood. Het gaf de kerk een troef in handen in de strijd met wereldlijke heersers. Hoezeer zij zich ook door oorlogen konden verzetten, zich sterk maken, zich bewapenen, land veroveren, de kerk had altijd de dood achter de hand, het landschap van de hemel en de hel, waar zij oppermachtig waren. De sleutels van de eeuwigheid lagen toch vooral in Rome, zeg ik als rechtgeaarde protestant, daar kon geen vorst of keizer tegenop. De verbeelding van de hemel en de hel werden zo vooral: machtsmiddel. Reformatie en later de Verlichting kwamen daartegen met succes in opstand. Weg met alle speculatie, weg met de angstwekkende verbeelding, maar ook weg met de zoetsappige verleiding van een hiernamaals dat je tot passieve mensen maakt hier in het ondermaanse. Er zijn altijd mensen die jouw passiviteit en ondergeschiktheid willen, er zijn altijd mensen die er belang bij hebben dat je je schikt in je lot. Weg met de idee dat alles later beter wordt. Weg met de idee dat de hemel vooral bedoeld is als een doekje voor het bloeden.
Maar wat dan? Bij de schrijver Nortrop Frye kwam ik de gedachte tegen dat de grootste verleiding van dergelijke hel- en hemelkaarten is dat zij een kosmologie voorstellen. Een kaart waarin alles zijn ordening en zijn plek heeft. En waarin ook geen beweging wordt veronderstelt. Geen reis meer, geen doel. Alles heeft zijn plek in een min om meer logisch verband. De hemel- en helkaarten maken het leven statisch.
Terecht dan ook dat Reformatie en Verlichting een flink mes hebben gezet in al deze hemelse en helse speculaties. Het is niets anders dan een grote bevrijdingsbeweging geweest. De Reformatie maakte ons ervan bewust dat vanuit de Bijbel er niet zo gek veel valt te vertellen over het hiernamaals. In het Oude Testament speelt het nagenoeg geen rol, pas in de eeuwen voor onze jaartelling wordt er onder invloed van de Grieken over een hiernamaals nagedacht. In het Nieuwe Testament vinden we verschillende opvattingen over het hiernamaals, maar nergens is dat een uitgewerkte kaart. Als Jezus in de tekst die we vanmorgen lazen wijst op het Gehenna, (waarover Gerhard in de derde dienst in deze serie meer zal vertellen) dan wijst hij op het Hinnomdal bij Jeruzalem, de plek o.a. waar de gestraften hun einde en rustplaats vinden. In die lokalisering schemert nog de idee uit het oude testament door dat hemel en hel niet ergens metafysisch, boven ons gedacht dienen te worden, maar ergens elders op deze wereld. Net zoals het paradijs geen luchtspiegeling was, maar ergens in het platte vlak werd gedacht.
Zover was ik deze week gekomen. En ik dacht; misschien is het beter hel en hemel te vergeten. En ons op het nu te richten. Dat ligt ook meer in de lijn van deze tijd, waarin wij ons sowieso al voortdurend opjagen naar morgen, naar straks, naar beter. Laten we hemel en hel vergeten en ons beperken tot dit ogenblik waarin we zijn. Zen! Zoiets. Niet de eeuwigheid is ons perspectief, maar deze tijd. Niet het daar, maar het hier. Laten we ons bepalen tot dit moment. Ik probeerde dat deze week een dagje uit. Niet denken aan straks, niet wat er moet gebeuren, niet wakker liggen van een aanstaande verhuizing, noch van nieuw werk of een uitleg die nog niet af is. Laat ik me bepalen tot het hier en dit moment. Maar toen ik de krant pakte stelde ik mijzelf ineens de vraag: als ik me beperk tot het hier en nu. Als ik hemel, hel, later wegdenk… Over welk hier en nu heb ik het dan? Ons land staat op de achtste plaats van de rijke landen. We hebben het dus over een rijk land. Deze stad is een booming town, die door steeds meer toeristen wordt gevonden. Amsterdam is misschien wel welvarender dan ooit, en wordt ook mooier dan ooit… Maar in datzelfde Amsterdam is het hier en nu in de grachtengordel anders dan het hier en nu in Oost, Zuidoost of West. De mensen die het Concertgebouw bevolken zijn anders dan de mensen in het Bijlmerparktheater. De Zuidas is een andere wereld dan Noord. Het is niet zo moeilijk het hier en nu in tijd af te grenzen. Laten we ons bepalen tot dit moment, tot dit uur. Maar waar grenzen we het af in de ruimte? Wie of wat hoort er nog wel bij en wie niet?
Mijn leven zelf kenmerkt zich door voldoende werk. Liefde en vrienden om mij heen. Mensen die zeggen dat ze me gaan missen als ik weg ga. En ik hen. Dit leven is om te vieren en om dankbaar voor te zijn, maar deze tegenwoordigheid is dat het hier en nu van de geslaagden? Van de rijken, van de succesvolle mensen? Van de mensen die het leven op orde hebben? Diezelfde krant confronteert mij met een ander wereld. En opent mij de ogen voor een onverdraaglijke gelijktijdigheid van al dat andere hier en nu. Van een orkaan die langstrekt en een vernietigend spoor achterlaat, van mensen die uitgebuit en gemarteld worden op hun vlucht naar Europa, van mensen die met flexcontracten de eindjes van hun leven aan elkaar knopen en voelen dat hun leven niet verder komt, van de brutale en grote bekken van de wereldpolitiek, van… Het is een prachtig experiment om die kaart van hemel en hel definitief in het archief van ons bestaan te stoppen en niet meer in te zien. Niet meer voor later te leven, maar over welk hiernumaals gaat het dan?
Northrop Frye, de schrijver die ik zojuist al citeerde, wijst alle hemel- en helconcepten met hun kosmologie, met de vaste plaats voor goed en kwaad, voor leven en dood van de hand. We moeten niet gaan speculeren over later. Maar zegt hij, we dienen wel recht te doen, aan dat wat de motor van de bijbel vormt en dat is: het visioen. Het gaat er niet om de plek voor hemel en hel vast te stellen, maar het gaat er wel om het besef bloot te leggen dat we onderweg zijn. Het visioen houdt ons een andere werkelijkheid voor. We zijn er nog niet. We verbeelden ons die werkelijkheid niet om te berusten, maar om ons verlangen te voeden. Dit is niet de hemel. En dit is ook niet de hel. Daarom lazen we deze ochtend maar die tekst uit Jesaja, al vooruitgegrepen op Advent. Over die dieren die elkaar niet meer opvreten. Maar naast elkaar gaan liggen. Als ijkpunt voor dat wat gaat komen. De hemel is vooral een tegennatuurlijk perspectief.
In de zomer was ik op de vijfjaarlijke tentoonstelling Documenta in Kassel. In één van de zalen hingen alleen maar schilderijen met roze naakten, waarvan alleen de geslachtsdelen gedetailleerd waren weergegeven. Het was een ontregelende naaktheid, die direct een gevoel van vervreemding en ontheemding opriep. Een zaal ook om weer snel uit weg te willen. Hoe vervelend die ervaring, het is wel iets dat kunst kan doen. Kunst kan ons de hel en de hemel voorspiegelen. En met de kracht van beeld en woord de toekomst verbeelden. En kunst kan dat bijna nutteloos doen, niet met het doel om te pleasen, niet om daarmee angst aan te jagen, niet om te speculeren over het hiernamaals of over later, niet om macht uit te oefenen, niet om een kaart van het hiernamaals te ontwerpen. Wel om ons de mogelijkheid van hel en hemel voor te houden. We zijn in staat om het leven tot hel te maken, het bestaan van bijna al zijn menselijkheid te ontdoen. We zijn in staat om elkaar te negeren, niet te zien, niet te waarderen. We kunnen elkaar tot onvrijheid dwingen, tot slaaf maken, we kunnen elkaar veroordelen, wegzetten, teleurstellen. Én we zijn in staat tot het tegenovergestelde, op te bouwen, te troosten, eten te geven, te dansen, te vrijen, lief te hebben, uit te dagen. We hebben de mogelijkheid tot hemel.
In plaats van de hemel en hel af te schaffen en de kaarten daarvan weg te bergen, is het misschien beter om ons hemel en hel in herinnering te brengen. En aan te leggen tegen het visioen. Waar zijn we. Nu? Waar ben ik? Wat gebeurt er in mijn eigen leven aan hel, welke teleurstellingen en welke woedes ga ik door. Wat houdt mij op de been? Waar hoop ik op? Waarop richt zijn mijn liefde? Wie bemin ik? Ieder kan het voor zich invullen.
En af en toe is het goed, denk ik, om op zondag om een uur of tien, maar het mag ook een half uurtje later, bij elkaar te komen en met alle kracht de hemel te verbeelden. We kunnen niet anders dan dat. Bijvoorbeeld hier zo boven de gracht. Waar het zo maar kan zijn dat God heeft meegeluisterd en wellicht doet hij of zij dat nog steeds. En dan zacht of hard, al gelang naar onze stemming, in de verbeelde ruimte te roepen: Ontregel ons, God! Ontregel ons!
Moge dat zo zijn.
Voeg een reactie toe